Donkere wolken

16 mei 1999
14 minuten leestijd
314 gelezen

Een beetje triest luister ik naar zijn rustige ademhaling naast me. Is het mijn verbeelding of ontlopen we elkaar een beetje vandaag? Ik haal in gedachten mijn schouders op. Een schuldig geweten is niet een erg objectieve maatstaaf.

Het begon allemaal zo veelbelovend. Hij pikt me op van het station. Samen de supermarkt in om boodschappen te halen voor ons lange weekend in de Achterhoek. De zon schijnt. 4 volle dagen en vijf nachten in elkaars gezelschap hebben we voor de boeg. De weekendspits kan ons goede humeur niet vergallen. De rijen voor de kassa ook niet. Eindelijk thuis uit de consumptie jungle maken we iets simpels klaar voor het diner. Duiken dan samen voor de televisie. Even lekker niets. Hij doezelt wat weg, ik staar naar een vage soap die me niet echt boeit. Hij is moe en een beetje verbaast volg ik hem al vroeg naar bed.

 

Ik slaap onrustig. Wordt verschillende malen wakker uit verwarde dromen. Tegen half negen houd ik het niet langer uit en kruip uit bed. Met een hartgrondige geeuw besluit ik koffie te maken, de mail even te lezen en dan hem te verrassen met koffie en ontbijt op bed. Maar als ik nog achter de computer zit, klinkt zijn stem al achter me. Goedemorgen. We doen die ochtenddingen. Koffie. Brood. Douchen. Beetje praten. Beetje gapen. Langzaam op gang komen. Aan het eind van de morgen stappen we bepakt en bezakt de auto in, op weg naar het kleine plaatsje Neede.

 

We rijden onmiddellijk een file in en blijven stilstaan en stapvoets rijden tot voorbij Amersfoort Daar lost het verkeer zich op miraculeuze wijze ineens op, zoals files dat altijd plachten te doen. Een klein uurtje later rijden we het terrein op van het mini bungalowkamp waar we 1 van de tien huisjes hebben gehuurd. Een briefje op de voordeur van de grootgrondbezitters verwijst ons naar huisje 8. Klein en helemaal achter op het terrein in een mini bos. Alles lijkt hier wel voor kabouters ontworpen maar vooralsnog vinden we het kneuterig en knus.

 

We slepen onze troep naar binnen en beginnen uit te pakken. ‘ Ja, even onze nestgeur verspreiden’, lacht Ice Tease. Ik lach mee en een klein kwartiertje later zitten we achter verse koffie met broodjes. ” Zullen we even naar bed?” Ik doe maar alsof ik het een geweldig plan vind om even een uurtje slaap te tanken, maar ik popel om er op uit te trekken of op zijn minst naar buiten te gaan. Maar hij lijkt alweer moe en een steek van bezorgdheid schiet door me heen. We kruipen tegen elkaar aan in de idioot kleine bedjes en hij vertrekt al snel naar dromenland. Door de gordijnen heen zie ik filters van zonlicht binnen komen en ik kan de verleiding niet weerstaan.

 

Ik probeer zachtjes te doen, wat grandioos mislukt in het kabouterhuisje en installeer me buiten in de zon. Al gauw volgt hij me en we drinken een borreltje op het terrasje. De zon gluurt tussen de bomen door en Ice wil het liefst direct maar in de weer met een zaag om de zon wat meer kans te geven. Ik doe een halfslachtige poging om de auto te wassen terwijl hij op het terras zit en voor het eerst sinds ik hem ken, zie ik een beetje op tegen zo veel dagen in elkaars gezelschap. We lijken de juiste toon niet te kunnen vinden.

 

Opgelucht stem ik in met een rondritje door de omgeving. Het is niet echt koud maar alles behalve aangenaam en de zon heeft niet veel zin om buiten te spelen vandaag. We rijden een uurtje of twee. Vinden eindelijk een bos en een geschikte boom. Hij buigt mijn armen rond de stam en klikt de handboeien aan elkaar. Onder truien en broeken door doen we een poging om met behulp van berkentwijgjes iets van de bdsm terug te brengen, maar ik kom niet eens in de buurt van de stemming waar hij me anders moeiteloos met een oogopslag brengt. Geboeid voert hij me terug naar de auto en we ginnegappen wat om het weer dat voor onze plannen toch wel een forse streep door de rekening is.

 

Terug in het huisje lezen we wat. Ik kook het avondeten en ontlok hem de opmerking dat ik toch maar heel anders kook dan hij. Veel langzamer. Ik lach en praat er maar wat overheen en vraag me ondertussen af of dit de eerste aanzet naar een ruzietje had moeten worden. Het aankomende buitje drijft moeiteloos over. Na het eten zitten we samen aan tafel naar de invallende avond over de weilanden te kijken. Hij wil naar buiten en even later wandelen we over een bedauwd weiland en ademen frisse lucht in. Dat doet ons alle twee goed maar hem nog het meest. Even is hij weer de vrolijke en enthousiaste man die ik ken. Hij roept over de weilanden en zijn stem echoot terug vanuit de bossen. We lachen, praten en ik heb doorweekte schoenen en sokken. Het maakt me niet uit, ik ben veel te blij dat Ice zijn wat sombere stemming te boven lijkt te komen.

 

De rest van de avond verbrengen we op een matras in de kamer. Hij ligt met zijn hoofd in mijn schoot. Ik vertel hem over mijn jeugd, mijn handen strelen zijn rug en schouders. Hij vertelt me hoe lekker hij zich voelt en hoe blij hij is dat hij zichzelf kan zijn bij mij. Ik glimlach wat voor me uit. Meer dan dat kan ik niet vragen. Meer dan dat heb ik nooit willen vragen. Hij doezelt weg en de ongerustheid komt langzaam terug als ik op de klok kijk. Het is pas kort na tienen. Ik blijf hem strelen en kijk naar zijn voorhoofd waar ik ineens de eerste waas van vocht zie op komen. Even later ligt hij te baden in het zweet. Grote druppels parelen op zijn hoofd en in zijn hals. Ik laat mijn vingers naar zijn klieren glijden maar kan geen waarneembare verdikking constateren. Hij ademt zwaar en trapt het dekbed af. Als ik even later voorzichtig probeer zijn naakte lijf weer toe te dekken, mompelt hij een protest. ‘Misschien wat kou gevat’, zegt hij. Ik knik, fluister iets terug omdat ik mijn stem niet vertrouw. Zo breekbaar lijkt dat sterke lijf plotseling.

 

De volgende dag lijkt de opkomende ziekte in de kiem gesmoord. We trekken er vroeg op uit. Maken een wandeling door een natuurgebied waarvan de we routebeschrijving bij de VVV hebben gehaald. Duiken dan een terrasje op bij een plaatselijke kroeg. De zon komt er door en ik trek mijn jurkje aan onder mijn trui. Stroop de lagen kleding af en zit even later als bezienswaardigheid in vier boeien en een collar van mijn vieux cola te nippen. We hebben de grootste pret om de reacties van voorbijgangers. In bdsm mood wandelen we weer terug naar de auto. Boven het kabouterhuisje hangt een donkere wolk en zodra we de deur opendoen, knalt de regen op het dak. Teleurgesteld kijken we elkaar aan. Verplicht binnen zitten met het lawaai van de donder op de achtergrond. Niet veel later sta ik met mijn handen gebonden boven mijn hoofd op het zeil in de keuken, mijn tenen op de vloerbedekking van de kamer. Ik bedenk dat ik het maar een vervelend gevoel vind, de combinatie van zeil en ruw tapijt. Ineens voelt het touw om mijn lijf alsof het daar beslist niet hoort en kijk ik van een afstandje naar mezelf en naar hem. Ik vind totaal niets terug van de schoonheid die ons spel normaal gesproken kenmerkt en begin te miepen, zoals hij dat noemt.

 

Miepen om aan te geven dat ik het niet bijster naar mijn zin heb. Hij hoeft zich daar niets van aan te trekken. Als ik het echt niet meer wil roep ik wel pauze maar het heeft wel zijn weerslag op hem. Hij maakt me los en we gooien de deur van het benauwde en donkere huisje open. Frisse lucht. Ik doezel wat weg op het matrasje en schrik op als hij zich aankleedt en de deur opendoet. “Ik moet er even uit’. De manier waarop hij wegbeent heeft wel iets van een vlucht en even moet ik heel hard slikken om mijn tranen te bedwingen. Ik probeer te lezen maar kan mijn aandacht er niet bij houden. In gedachten wandel ik met hem mee over de weilanden. Het is alsof ik hem in mijn hoofd hoor praten. Nog voordat ik zijn voetstappen hoor, weet ik dat hij er aan komt. Ik vraag hem of alles wel goed is. Hij antwoordt bevestigend maar zijn stem is een zwak aftreksel van het anders zo volle geluid. Ik hoor mezelf voorstellen om terug te gaan naar Amsterdam. Zijn antwoord laat niets te raden over en even later zijn we druk bezig de spullen weer in te pakken.

 

Hij zegt dat het de sfeer van het huisje is en als geen ander weet ik hoe de sfeer van een huis op je kan drukken tot het voelt alsof het je zal verstikken. Maar het kost me erg veel moeite om te geloven dat hij, uit gerekend hij die onder de meest erbarmelijke en primitieve omstandigheden in de bergen en in Nepal heeft gereisd, zich alleen door zo’n houten blokhutje uit het veld laat slaan. In me dreint het dat het met mij te maken heeft.

Levendig herinner ik me hoe ik een aantal jaren geleden met mijn liefde van destijds naar het Franse Bretagne ben getogen. In een klein tentje zat ik opgescheept met een man die me daar pas bekende dat alles wat we deden, hij een aantal jaren daarvoor al had gedaan met zijn ex-vrouw. Op hun huwelijksreis. Het zelfde gevoel als toen, het overbodig, het te veel zijn, bekruipt me weer daar in de Achterhoek. Ik wil het hem vragen maar durf niet omdat ik veel te bang ben voor het antwoord. Als een koppig klein kind mijd ik zijn ogen. Doe de laatste afwas en trek een stofzuiger door het inmiddels lege hutje. Pak de rode rozen in die hij me gisteren nog zo triomfantelijk overhandigde. Geen haar op mijn hoofd die er aan denkt om die achter te laten. Het zou voelen als opgeven als ik dat deed. Hij legt ze op de terrastafel en doet de laatste ronde. Ik zit in de auto met mijn benen buiten de auto een sigaret te roken en kijk hoe hij de deur afsluit, de bloemen vergeet en in de auto stapt, de sleutels pakt om te starten. Ik stap uit en voel zijn verbaasde blik meer dan ik hem zie. Ik loop terug naar de tafel, een wandeling die uren lijkt te duren in plaats van minuten en grijp de bloemen. Even moet ik me bedwingen om niet het weiland in te rennen en door te blijven rennen tot ik niet meer kan en mijn lichaam ergens neer zal vallen. Ik wil schreeuwen, huilen en krijsen maar in plaats daarvan loop ik terug en stap in de auto met mijn ‘publiek ik veracht u blik’.

 

We rijden weg. Voor ons ontvouwt zich een prachtige wolken hemel met sprankjes zon en mysterieuze lichttunnels. Ik vecht tegen mijn tranen en gluur af en toe naar zijn strakke kaak. Net als ik denk dat ik het portier open wil gooien, de auto uit rollen en op wil houden met bestaan, verbreekt hij de stilte. We beginnen te praten. Langzaam daagt bij mij het begrip dat hij ook gekwetst is. Dat de sfeer van het donkere huisje wel degelijk de belangrijkste factor is. Dat alles oorzaak en gevolg van dat vervelende kabouterhutje is. Maar hij neemt mijn onbehagen niet helemaal weg. Ik weet dat het onder de gegeven omstandigheden te veel gevraagd is. Hij is ook alleen maar mens.

 

Het gevoel afgewezen te zijn laat zich in slaap sussen maar verdwijnt niet. Het maakt dat ik me voorzichtig beweeg. Me niet vrij voel. In zijn huis voel ik me ineens weer op visite. Duizenden onzichtbare blokkades liggen er ineens in de woonkamer, in de gang en in slaapkamer. Een lange hete douche helpt maar is geen echte remedie. Op de oppervlakte lijkt het voor mezelf alsof ik weer prima in mijn vel zit. Maar daaronder woedt een fel vuur. Oorlog tussen mijn rationele ik en het afgewezen kind in mezelf. Hij doet me pijn en ik verschuil me er in. De wereld om me heen vervaagt en ik beweeg, kronkel en zoek meer verblindende pijnscheuten om de pijn in mijn ziel te vergeten. Het kan niet goed gaan. Als hij me vraagt om een boterham voor hem te maken, wandel ik met kettingen naar de keuken. Ik haal de kaas te voorschijn, zie de tomaten en de sla en wil een uitgebreide sandwich voor hem klaar maken. Zijn stem vraagt of ik ook iets wil eten. Mijn overspannen verbeelding denkt te weten wat voor een plan in zijn hoofd is. Ik gooi ruw gesneden kaas op zijn brood, sla de broodjes op elkaar en snijd het met grove, ongecontroleerde bewegingen. De tomaten, sla en salami mik ik ongebruikt weer in de koelkast. Mijn eigen boterhammen laat ik achter op het aanrecht en ik beweer met alle overtuigingskracht die ik kan vinden, dat ik geen trek heb.

 

Als ik hem het bord overhandig, spelen zich in mijn hoofd allerlei rampscenario’s af. Ik verdenk hem er van mij als een hond van een bord van de vloer te willen laten eten. Of droog brood. Of iets anders vernederends waar ik nog niet eens op ben gekomen. Ik staar naar een punt naast zijn hoofd en weet dat ik hem tot het uiterste terg. Ik voel me een mislukking en vraag me vertwijfeld af waarom we in vredesnaam dat contract ooit hebben getekend. Misschien was het veel te hoog gegrepen. Ik sta nog steeds achter ieder woord dat er in staat maar zelfs toen ik het tekende, wist ik dat ik veel van de punten nog lang niet waar kon maken. Ik dacht dat het contract hem genoeg speelruimte bood om me over bepaalde punten heen te helpen. Stiekem beken ik mezelf dat het niet eerlijk is om van hem te verwachtten dat hij me zo disciplineert dat ik gedwongen word de dingen te doen. Maar dat ik dat wel met het contract beoogde. Ik hoopte dat de clausule waarin staat dat ik mag schreeuwen, krijsen en huilen zoveel ik wil maar dat het geen effect zal hebben op wat hij doet, behalve als ik pauze of stop roep, de oplossing zou zijn. Ik kan me best voorstellen dat hij er tegen op ziet om me te dwingen om dingen te doen omdat mijn reactie er meestal niet om liegt. Zuchtend geef ik toe dat het zelfs voor iemand als hem een enorme opgave is, zo niet een onmogelijke.

 

Hij wordt een beetje bozig. Vraagt wat er aan de hand is. Begint te lachen als ik zeg dat er niets mis is. Houdt me een spiegel voor waarin hij mijn gedrag beschrijft en ik zie in hoe kinderachtig het is om vol te houden dat er niets mis is. Hoe kinderachtig en weinig volwassen mijn gedrag in de eerste plaats is. Maar ik kan het niet laten om terug te slaan. Vertel hem dat hij zo langzamerhand spuugzat van mij is. Wijselijk merkt hij op dat hij niet in de valkuil trapt die ik voor hem uit zet en dat als ik werkelijk denk dat hij toneel speelt, we binnenkort maar eens serieus moeten praten.

 

Ik verdrink bijna in zelfmedelijden en schuldgevoel. Het is lang geleden dat ik me zo belabberd heb gevoeld en ik weet niet welke kant ik er mee op moet. Rationeel zie ik de waarheid van zijn woorden in maar emotioneel kan ik er even helemaal niets mee. Hij knuffelt me en zegt dat hij het desondanks wel begrijpt. Opgelucht zink ik weg in zijn armen en zijn begrip maakt dat ik uit kan leggen dat ik me schuldig voel. Ik vraag hem hoe hij er voor zorgt dat negatieve dingen niet de positieve dingen overschaduwen en hij vertelt me dat hij dan de positieve dingen zwaarder laat wegen. Het klinkt logisch en ook als iets waar ik nog honderdduizend jaar van af woon.

 

Hij biedt aan om me bij wijze van straf aan het bed te ketenen en ik stem opgelucht in, blij dat hij begrijpt dat ik boete wil doen. Dat ik de straf veel te licht vind, zeg ik maar niet. Hij is moe. Het is een lange dag geweest. Ik wil hem niet nog meer lastig vallen. Het helpt maar een beetje. Ik voel me iets beter in de ochtend. Maar van het gevoel dat het mislukte weekend mijn schuld is, ben ik nog lang niet af…

 

DigiGigi
Vorig artikel

Switchen

DigiGigi
Volgend artikel

Vergeten rozen