Moe

26 december 1999
2 minuten leestijd
382 gelezen

Ik word wakker uit een droom en ik huil. Versuft steek ik mijn hand uit en tast het bed af. Nee, natuurlijk is hij er niet. Hij is er al twee maanden niet meer. Wat zou hij doen? Zou hij me net zo missen als ik hem? Hij kan me toch niet zo volkomen uit zijn geheugen, uit zijn herinneringen, uit zijn gevoel hebben gewist ook al beweerde hij dat het was wat hij ging doen? Ik zucht en merk dat de tranen blijven stromen. Ik geef mijn kussen een por, trommel er dan met twee vuisten op in machteloosheid en een poging tot boosheid die ik niet voel. Het enige dat ik voel is intens verdriet. Pijn die maakt dat ik heel hard zou willen schreeuwen als ik niet zo zeker wist dat het dan alleen nog maar erger wordt. Ik trek de dekens over mijn hoofd en verstop me voor de wereld. Probeer tweede kerstdag te verslapen. Het gaat niet.

 

Ik had me dit zo anders voorgesteld. Een kerstboom in zijn huis. Samen. Misschien een paar goede vrienden over de vloer. Wandelen over het kerkhof. Een poosje mijmeren bij haar graf. Terugblikken, herinneringen ophalen, naar hem luisteren. Warm terug in zijn huis. Knuffelen, praten, de Messias luisteren. Zijn lijf onder mijn handen, zijn overgave aan mijn voeten. Slapen in zijn armen.

Ik kreun en hijs mezelf uit bed. Zet de douche aan en moet denken aan alle keren dat we samen douchten. Ik zoek naar een vrijplaats in mijn gedachten, ergens waar ik hem niet tegen kom, maar kan er geen vinden. Huilen onder de douche heeft iets extra triests. Zo naakt, klein en onbeschermd. Ik hoor gierende snikken tegen de tegels echo�n. Haal moedeloos mijn schouders op. Hoe ik ook mijn best doe, ik kan mezelf niet beschermen tegen verdriet. Het is te groots, te veelomvattend, te onwaarschijnlijk. Hoe kan nu ��n mens, een wijs, mooi, een prachtig mens weliswaar, maar toch slechts ��n mens, nu zoveel pijn, zoveel verlies, zoveel gevoel veroorzaken. Ik wens dat ik hem kan vervloeken. Ik wens dat ik ongelofelijk boos kan worden. Maar ik kan niet. Het is er niet. Geen woede. Alleen maar de stilte.

 

De mengeling van begrip en onbegrip verward me. Begrip voor zijn gevoelens, zijn beweegreden. Misschien zijn het slechts excuses om hem levender, mooier te houden dan hij in werkelijkheid is. Onbegrip over zijn besluit. Na alles wat we gedeeld hebben, de zelfmoord, de begrafenis, die hele week samen, pratend, delend, huilend, lachend, zo eerlijk, zo puur en zo zuiver….en dan ineens wil hij me nooit meer zien. Nooit meer. Alsof ik hem te veel herinner aan de pijn, alsof hij mij, net als zijn verdriet, ook achter zich wil laten. Ineens maak ik deel uit van het verleden, van een hoofdstuk dat afgesloten moet worden.

Ik neem nauwelijks de tijd om me af te drogen. Druk de cd-speler op repeat en hoor hoe de tonen van de Messias de kamer vullen. Warm, hard. Ik val moe terug op het bed en laat me meedrijven op de golven van de muziek en mijn verdriet. Soms ben ik zo moe, zo verschrikkelijk moe van het leven.

<P

DigiGigi
Vorig artikel

Kerstavond.

Volgend artikel

Millennium