Slotakkoord

27 januari 2001
14 minuten leestijd
318 gelezen

Ik leef nog. Het is gebeurd en ik heb het overleefd. Vijftien maanden lang heb ik dit moment gehoopt en gevreesd. De laatste tijd voelde ik hem dichterbij komen. Ik heb er over gedroomd. Nacht na nacht. Soms werd ik wakker met zijn stem nog in mijn hoofd. Tienduizend verschillende scenario’s hebben zich in mijn gedachten afgespeeld, maar niets heeft me kunnen voorbereiden op de werkelijkheid.

Ik wilde niet uit. Ik wilde onder de warme dekens kruipen en vergetelheid zoeken. De wereld aan me voorbij laten gaan. Maar ik heb het mezelf niet toegestaan. Dus ik heb me aangekleed. Ik heb mij bekeken in een stoffige, kapotte spiegel. Ik heb gelachen naar het meisje, dat daar stond, zo op hoge hakken in schoenen met zwarte bandjes en met bijna ontblote borsten. En haar gevraagd waarom ze zich veilig en prettig voelde in juist die outfit, en in juist dat cafe. Ze glimlachte. Ze zweeg. En trok de deur met een vastbesloten en zachte klik achter zich in het slot.

Na een korte fietstocht sta ik even later voor een andere deur. De warmte en het lawaai slaan me tegemoet, als ik het erotische cafe binnenstap. Een snelle blik leert me, dat de bar en de ruimte er omheen vol zijn. De meeste mensen zijn gekleed in een combinatie van zwarte kleren en blote huid, en steken donker en onbekend af tegen de rode wanden en in het gedempte licht. Ik geef mijn lange leren jas af aan de garderobe en betaal de entree. Door de harde dansmuziek heen hoor ik mijn naam. Vanaf de bar wordt er naar me gezwaaid en geroepen. Ik zwaai terug en probeer me een weg te banen, maar word gevangen in de armen van de portier. Hij doet me over aan de eigenaar en na nog meer kussen en knuffels ben ik weer vrij om te gaan. Ik draai me om, en even ben ik bang, dat mijn benen het onder mij zullen begeven.

Hij draagt zwart maar geen leer. Hij heeft de schoenen aan die hij toen ook vaak droeg. Hij is niets veranderd. Dat zie ik in een oogopslag. Ik drink hem onopgemerkt in en vecht om overeind te blijven. Ik tril. Mijn handen beven. Hij draait een halve slag. Zijn ogen blijven op mij rusten. Bruin. Zo mooi. Zijn gezicht splijt in een warme, brede lach van herkenning. Een verkleinwoord voor mijn naam.

Ik doe een stap vooruit. Ik blijf staan. Hij beweegt zijn armen. Opent ze. Sluit ze. Ik zie hem aarzelen. Zullen we handen schudden? Omhelzen? Kussen? De ader in zijn hals klopt. Zijn gezicht verstrakt. Hij glimlacht weer. Onzekerder nu. Het is stil. Een seconde? Een minuut? Een levenlang?

“Je laat me schrikken”, zeg ik uiteindelijk en tel de meters tussen ons.

“Dat zie ik. Ben je alleen?”.

“Ja”. Ademloos wacht ik af. Of hij ook alleen is. Of ik me ongegeneerd in zijn armen mag storten, op zoek naar het plekje in zijn schouder dat voor mijn hoofd gemaakt is.

“Kom je hier vaker?”

“Ja, vrij regelmatig.”

Ik vind mezelf terug aan de bar. Ik weet niet meer, hoe ik daar ben gekomen. Ik weet niet meer, wie van ons het eerste weg liep. Of wat we zeiden. Ik sta daar met mijn consumptiebon in mijn hand naar het barpersoneel te kijken, zonder controle over mijn stem te krijgen. Ik houd me vast aan de bar om niet te vallen. Ik sta op dezelfde plek waar hij me eens aan de bar vastketende. De lange, zware ketting rukt zachtjes aan mijn collar, als hij me achter zich aan meetroont. Ik word opgewonden van het gerinkel, en hij weet dat. Hij bevestigt de ketting omslachtig aan het drankrek boven de bar. Rekt het moment. Zodat langzaam maar zeker alle ogen op ons gericht worden. De ketting hangt uitdagend over de bar. Hij laat me daar staan. Vrijwel naakt. Kwetsbaar. En met een blindelings vertrouwen in hem. Heb ik ooit aan hem getwijfeld? Heb ik ooit ook maar een seconde geaarzeld mijn leven, ziel en zaligheid in zijn handen te leggen? Ik geloof van niet.

De vriend naast me trekt het kaartje uit mijn hand en bestelt een drankje voor me. Hij overhandigt me een joint. “Rook. Kalmeer. Twee oude vrienden die elkaar ontmoeten. Meer is het niet, Giegje.” Ik knik en trek aan de joint. Inhaleer diep. En nog eens. Drink mijn glas in onverantwoord snelle teugen leeg. Bestel er nog een. De grond beweegt niet langer onder me. De ijsklomp in mijn buik is aan het smelten. Dan staat hij achter me.

“Hoe gaat het met je”, glimlacht hij. Ik glimlach terug. Blij. Opgetogen. Terughoudend. En bedwing mezelf net op tijd om mijn hand niet uit te steken en zijn gezicht aan te raken. Ik weet hoe hij voelt onder mijn vingers. Iedere porie van zijn gezicht, van zijn hele lijf kan ik uittekenen. Voorgoed in mijn ziel gegrift.

“Niet zo slecht. En met jou?”

“Prima. Ik heb een nieuwe baan.”

“Leuk?”

Ik houd van de kleur van zijn haar. De zwarte borstelige wenkbrauwen steken prachtig af tegen zijn korte, grijze kuif. Ik zoek zijn gezicht af naar nieuwe rimpeltjes, naar de groeven en de sporen van zijn grote verdriet. De vermoeidheid en de teneergeslagenheid die zijn gezicht kenmerkten in de laatste maanden dat we elkaar zagen, zijn verdwenen. Hij ziet er goed uit. Uitgerust. Fit. Energiek. Wat houd ik van deze man.

“Ja, het bevalt goed. Prettige werksfeer. Internationaal bedrijf.”

“Fijn.”

“Ik heb een vriendin. Al langer dan een jaar.”

Ik knik. “Dat had ik gehoord.”

“Het gaat erg goed.”

“Ik ben erg blij voor je.” En sterf glimlachend mijn duizend doden opnieuw. Oh ja, ik ben echt blij voor hem. Ik wil zo graag dat hij gelukkig is. Maar waarom niet met mij. Bij de Godin, waarom kon dat niet met mij?

“Woon je inmiddels in Amsterdam?”

“Ja, ik heb een tijdelijke plek. Een zolderkamer.” Ik wil hem door elkaar schudden. Ik heb hem mijn adreswijziging een jaar geleden gestuurd. Een nieuwjaarswens. En mijn noodkreet dat ik op straat stond en naarstig een plek zocht, pas een paar weken geleden. Hij stuurt altijd een antwoord. Een lege e-mail.

“Ik woon nog steeds in de flat. Maar ik -of zei hij wij?- zoek naar iets anders.”

“Het zal voor mij ook wel op die wijk uitdraaien. Een paar maanden geleden kreeg ik iets aangeboden in dezelfde flat, op dezelfde verdieping en op hetzelfde stuk als jij. Ik heb maar geweigerd.”

Hij lacht voluit. “Oei. Dan zou ik gedacht hebben, dat je me stalkte.”

Ik kijk hem vragend aan. Hij draait zich weg en begint met iemand anders te praten. Hij doet een paar passen opzij. En dan nog een paar. Hij stapt buiten mijn bereik. Ik doe geen poging de afstand tussen ons te verkleinen. Ik blijf waar ik ben, en vraag me af, of ik mezelf niet een veel groter plezier doe, door weg te gaan. Ik kan hem en mezelf toch niet voor de gek houden. Hij doet me pijn. Hem zien doet me pijn. Ik heb zoveel vragen. Waarom heb je me zo in de steek gelaten? Wat heb ik zo fout gedaan, dat je me nooit meer wilde zien? Waarom stuur je me lege e-mails? Is dat jouw manier om me duidelijk te maken, dat je me niets te zeggen hebt? Maar waarom praten we nu dan wel? Hoewel, praten kun je het niet noemen. We wisselen irrelevante informatie uit. Ik wil weten of je gelukkig bent. Of je het verdriet te boven bent gekomen. Of je nog veel aan haar denkt. Ik wil weten of je me iets verwijt. Of je denkt dat ik schuld draag aan haar dood. Ik wil weten of je vindt, dat ik fouten heb gemaakt. Heb ik je te veel geholpen met de begrafenis? Of juist te weinig? Had ik toch naar Roemenië moeten gaan? Ik hoopte dat het precies goed zou zijn. Dat ik heb gedaan wat juist was. Het voelde goed. En jij was het, die me vertelde, dat wat je voelt altijd goed is. Maar toch, ik twijfel nu zo vaak.

Ik denk er nog zo vaak aan. Dagelijks. Misschien wel vaker. Soms droom ik erover. Maar ik praat er zelden over. Ik heb geen woorden voor die periode uit mijn leven. Ik zie je naakt en geknield aan mijn voeten. Zo kwetsbaar, zo verslagen door het leven. Ik wilde je beschermen, je koesteren. Ik heb in onmacht zo vaak mijn vuist geschud naar de Goden en ze bezworen je met rust te laten. Mij jouw deel te laten dragen. Hebben ze geluisterd? Luisteren Goden uberhaupt? Of lachen ze zich een hoedje om ons stervelingen, die op zoek zijn naar tekenen uit de hemel?

“Dit is mijn vriendin”.

Hij stelt haar voor. Oh shit, nee toch, hij stelt haar voor. Moet ik nu handjes gaan schudden en beleefd glimlachen? Dingen zeggen als ‘wat fijn om je te leren kennen?’ Zou zij ook ‘spread eagle’ gebonden in zijn bed slapen? Bindt hij haar ook vast tussen de steigerpijpen in de woonkamer? Drinken ze samen glazen rode wijn op het balkon en genieten ze van het uitzicht op de hemel, zoals hij en ik deden? Stopt hij haar voeten ook zorgzaam in zijn veel te grote sokken? Danst hij met haar ook door de donkere woonkamer onderweg naar bed?

De uitgestoken hand gaat mij voorbij. De vriend ontmoet haar hand halverwege in de lucht. Ik zie het vanuit mijn ooghoeken. Ik weet niet waar ik moet kijken, noch wat mijn rol in dit toneelstuk is. Ik zoek zijn bruine ogen. Hij blikt weg en lacht neer op het hoofd van zijn beminde. Ze lachen alledrie om iets. Ik lach mee. Te hard. Ik heb geen idee waar het over gaat. Ze staat naast me. We staan zij aan zij. We zijn even groot. Ze is blond, waar ik donker ben. Ze is tenger waar ik ronder ben. Ze heeft een groot hoofd. Een brede glimlach die tot haar oren lijkt door te lopen en al haar tanden ontbloot. Ze draagt stoere kleren. Een leren broek en een gesloten zwart truitje. Ik draag een rokje, kousen en geen ondergoed. Zoals hij het me leerde.

Het is de eerste keer dat ik naar hem toe ga. Hij heeft me uitgenodigd voor het Paasweekend. Het is ook de eerste keer, dat ik een kledingvoorschrift heb gekregen van een man. Ik draag een lichtgroen rokje met een bijpassend colbert. Daaronder ben ik naakt, op mijn gordeltje en kousen na. Ik sleep een zware tas mee. Het rokje trekt tijdens het lopen iets om hoog, en ik voel dat de kanten boorden van mijn kousen zichtbaar moeten zijn. Mijn hakken klikken op de stoeptegels, -een geluid waarvan hij later gaat houden-, en de wind heeft vrij spel met de blote, tere, frisgeschoren huid onder mijn rok. Als de tram stopt, weet ik even niet, hoe ik in moet stappen, zonder dat het de chauffeur duidelijk wordt dat ik kousen en geen slipje draag. Dan denk ik aan hem, en stap overmoedig en vol bravoure in. Zal ik me ooit nog weer zo sterk, zo krachtig, zo sensueel, zo vrouwelijk en zo begeerd weten?

Ik wacht op mijn cue. Als mijn naam genoemd wordt, zal ik weten dat ik mijn hand uit moet steken. Ze lopen door. Ik twijfel tussen opgelucht ademhalen en boos worden. Hoe onbeleefd. Hoe wreed. Welk een mededogen.

Er wordt een nieuw drankje voor me neergezet. Ik lach naar mijn buurman. Hij knipoogt. ‘Vanavond is een goede avond om teut te worden, Gg!” Ik beaam het volmondig. Vanavond is bij uitstek een avond om de pijn te verdoezelen met alcohol.

Ze hebben weer stilgehouden. Zij gaat op de barkruk zitten, waar hij me eens zijn liefde verklaarde. Er zit een opdringerige man naast mij. Zo eentje, die onbeschaamd naar mijn boeien en borsten blijft staren, en steeds dichterbij komt, tot hij me bij iedere beweging wel aan moet raken. Mijn lief en ik kijken elkaar grijnzend aan. Het is waarvoor we komen. Shockeren, opvallen, aandacht. Ik bied hem ondeugend lachend de leiband aan, die bij mijn halsband hoort. ‘Misschien moet je me maar liever aanlijnen’. Zijn gezicht verstrakt tot de strengheid die hem van een jongen in een man omtovert. Een graai in mijn haren, een metalen klik, een felle kneep in mijn tepel en een hartveroverende kus later zweef ik bijna weg in de trance die onze erotiek zo kenmerkt. En dan zegt hij het. ‘Ik houd van je.’ De eerste keer. Ik geloof mijn oren niet. Ik mompel mijn onmetelijke liefde voor hem terug en glimlach vanuit het diepste van mijn ziel.

Ik kijk naar de jongen naast mij. Hij draagt lak en latex. En hoge hakken. Hij heeft een open gezicht. Een zachte maar toch stoere en manlijke uitstraling. Hij trekt aan het koordje om mijn middel, dat mijn blouse verhindert helemaal open te vallen. ‘Ze zijn te mooi om te verstoppen. Om zelfs maar een beetje te verstoppen. Dat weet ik nog.” De panden van doorzichtige zwarte stof fladderen opzij en onthullen mijn borsten. Ik kijk hem aan. Hij streelt lichtjes over mijn tepels.

“De mooiste borsten van de wereld.”

“Jij hebt een tongpiercing. Dat weet ik nog!”

“Je hebt een goed geheugen. Het is bijna twee jaar geleden dat ik je kuste. Een olifant zou er jaloers op kunnen worden.” We grinniken naar elkaar. We flirten. Praten. Maken grapjes. We hebben geen woorden nodig om te weten, dat het hierbij blijft. Misschien later eens. Maar vanavond niet. Oh nee, vanavond niet.

De kus verbaast me. Ik heb nog nooit twee mannen zien tongzoenen. Mijn lief en hij zijn vrijwel even groot en ze staan met de armen om elkaar heen. Dan kijken ze naar mij. Ik vind het een geile aanblik. Twee leuke, aantrekkelijke mannen die elkaar sexy zoenen. Mijn lief stapt uit de omhelzing. Plotseling sta ik tussen ze in. We vormen een sandwich. Mijn lief trekt aan mijn tepels en de andere man zoekt mijn mond af met zijn tong. Het metaal van zijn piercing zorgt voor een onbekende sensatie. Dan schateren ze alle twee. Ze refereren aan een afwezige vriendin en we besluiten om later eens gevieren af te spreken.

“Willen jullie iets drinken?” Hij staat plotseling weer naast ons. Lacht naar mij alsof de grote stilte nooit heeft plaatsgevonden. Kijkt naar onze volle glazen.

“Nee, dank je wel’. Ik begin boos te worden. ‘Ben je nu helemaal belazerd’, wil ik hem toeroepen. Je hult je langer dan een jaar in stilzwijgen, stuurt me lege e-mails als levensteken of als wreed spelletje, en nu bied je me iets te drinken aan? Laat me met rust. Donder op naar je vriendin en naar je leven. Je hoort hier niet meer. Je hebt mij, ons allemaal in de steek gelaten. Heb je enig idee hoe vaak de mensen in dit cafe naar je hebben geinformeerd? Hoe gekwetst sommigen zijn geweest, dat ze je nooit meer zagen? Hoeveel pijn het mij heeft gedaan, ze nooit iets anders te kunnen vertellen dan dat ik het ook niet wist?

Twee weken geleden was ik hier ook. En kreeg een boek in handen met een opschrift aan jou. Met de datum van je afscheidsfeest als barkeeper. Een feest waar ik ook was. Twee weken voordat we elkaar weer ontmoetten en verliefd werden. Twee weken voor onze eerste afspraak. De avond dat je die fles sekt meebracht, die we niet dronken, en die ik steeds maar weer mee verhuisde.

De kurk gaf een enorme knal afgelopen Oudejaarsavond. Ik heb je naam op een briefje geschreven. Ik heb de hand van mijn vriendin vastgehouden toen ik met een kaars het papiertje in brand stak, en het aan de Godin aanbood. Een handvol lavendel vergezelde mijn wens om los te mogen laten. Om het oude voor het nieuwe in te mogen ruilen. Ik heb gesmeekt, ik heb gebedeld om verlost te worden. Ik ben gestorven, en weer opnieuw geboren. En hier sta jij, en biedt me iets te drinken aan?

De tongpiercing likt langs mijn oor.

“Kom liefje, laat het gaan. Kijk me eens aan.”

Ik ontmoet een wereld van begrip in zijn ogen.

“Goed zo. Even nog. Je slaat je erg goed doorheen. Je bent sterk.”

“Ik ben onverwoestbaar”, fluister ik terug.

“Onverwoestbaar.” Ik rek het woord op mijn tong. Ik denk aan de leermeester die me het woord leerde. Me leerde dat het op mij van toepassing was.

Ze dansen. Vanaf de bar is er maar een klein stukje van de dansvloer zichtbaar. Juist daar dansen ze. Hij met zijn gezicht naar mij toe. Hij lacht naar haar. Hij kijkt over haar hoofd mijn kant op. Ik weet niet of hij me ziet. Maar ik glimlach. Ik stuur hem mijn zegen en mijn liefde op de stralen van de energie die ons eens zo hecht verbond. Wees gelukkig. Leef! Geniet. Asjeblieft, leef!

Ze vertrekken hand in hand. Zonder om te kijken. Zonder afscheid te nemen. Ik kijk toe. Ik voel niets. Geen teleurstelling. Geen wanhoop. Geen jalouzie. Mijn grote liefde stapt de deur uit en de temperatuur in de ruimte verandert niet. De muziek klinkt harder noch zachter. Ik val niet dodelijk gewond van mijn barkruk. Ik praat en lach gewoon door met de twee mannen die naast me zitten. Pas als de laatste ronde is geweest sta ik op. Ik wuif het aanbod, om ergens anders verder te gaan, weg naar een beter gekozen dag en tijdstip. Ik stap alleen de deur uit. Adem de nachtlucht in.

Het is gebeurd en ik heb het overleefd.

 

 

 

 

DigiGigi
Vorig artikel

Zij

DigiGigi
Volgend artikel

On Air