Het is eng, om helemaal aan jezelf overgeleverd te zijn. Geen ander leven dan het mijne, waar ik me om kan bekommeren. Geen afleiding van ik. Alles wat ik kan doen is mezelf onder ogen komen. Dag in, dag uit. De centrale verwarming is kapot, en nu kan ik niet eens terugvallen op de troost van een behaaglijke temperatuur. Mijn neus en mijn voeten zijn koud, ondanks een aantal lagen kleding.
Ik ben nog steeds blut. Ik realiseer me pas de laatste tijd, hoeveel geld voor me betekent. Niet in materialistische zin, – ik hecht niet aan het hebben van spullen hoewel ik het ook niet prettig zou vinden om zonder een aantal zaken, zoals bijvoorbeeld het gasfornuis, de douche, het bed, de telefoon of de computer te moeten leven -. De beschikking hebben over geld, hoe weinig ook, staat voor mij synoniem aan veiligheid en vrijheid. De vrijheid om me buiten het huis te bewegen. De veiligheid van een dak boven mijn hoofd en rekeningen die betaald worden.
Ik ben twee keer naar de bibliotheek geweest, de afgelopen week. Ik ben nu in mijn zesde boek bezig. Sinds woensdagavond. Geen pockets maar dikke pillen. Ik verstop me. Voor mezelf. Want ik word het soms moe, om alleen naar mijn eigen gedachten te kunnen luisteren. En terwijl ik mijn bestaan vervloek, en dagelijks tranen stort omdat ik niet weet wat ik moet doen en waar ik naar onderweg ben, weet ik dat ik het goed doe. Dat het iedere dag een stukje makkelijker wordt. Want tussen alle vloeken en tranen door, kan ik het steeds beter met mezelf vinden. Het druist zo in, tegen alles dat ik geleerd heb. Volgens mijn opvoeding had ik allang getrouwd moeten zijn met een dokter en een gezin moeten hebben met twee kinderen. Niet meer, maar ook zeker niet minder. Gewoon, lekker gemiddeld. Zoals het hoort.
Maar ik heb nog nooit iets gedaan, omdat het zo hoorde. Althans niet bewust. Ik heb mijn uiterste best gedaan om de meest onbegaanbare paden te kiezen. Altijd tegen de wind in. Het grootste deel van de tijd was ik niet eens gehinderd door enig inzicht in het hoe en waarom ik op die manier in het leven stond. Terugkijkend, en me mijn vriendin JW herinnerend, die jaren geleden eens riep, dat ik van eenzaamheid mijn beste vriendje moest maken, begin ik langzaam te beseffen, dat dit is hoe het moet gaan. Oude patronen tot aan de fundamenten afbreken, en dan weer opbouwen. Stap voor stap. Kleine stappen voor grote reizen.
Ik kan het niet met zekerheid zeggen, maar ik geloof dat ik nog nooit zo lang zonder partner ben geweest. Of moet ik zeggen, zonder plechtanker? Want met partnership had het allemaal niet zoveel van doen. Wel met bevestiging, met lief en mooi gevonden willen worden. En vooral met niet alleen willen zijn, met geen mislukking willen zijn. Het blijft een dagelijks gevecht. Mijn hoofd kan wel willen dat ik alleen ben, de rest van mij protesteert in alle toonaarden. Meestal. Soms zijn er ook momenten van complete harmonie. Een minuut. Een paar minuten. Die me doen hunkeren naar veel meer. Momenten die me hoop geven en ook ontmoedigen. Zoveel gevecht voor een paar stukjes volmaakt evenwicht. Maar ik weet dat het kan. Dat ik het kan. Omdat ik het wil kunnen. Ik wil alles voor mezelf doen. Niet meer voor de buitenwacht.
Het is ongelofelijk hoeveel invloed de grote, onbekende menigte op mij heeft. Ik denk daar nu al een poos over na, en ik blijf me verbazen. Hoe ik in de bibliotheek kan wandelen met een stapel thrillers waar ik dol op ben, en een paar boeken van Jung, en dan die van Jung boven op de stapel leg. Bewust boven op de stapel leg, omdat ik me ergens een beetje schaam, dat ik met �flutboeken� en zonder literatuur naar huis ga. Soms koop ik op de markt in een opwelling groenten die ik niet eens lust. Omdat het misschien van pas kan komen als er gasten komen. Gasten! Het is om je ziek te lachen als het niet zo treurig was. Hoe vaak ben ik al niet naar huis gewandeld met twee kilo kip, omdat die in de aanbieding was. Thuis heb ik dan de keuze tot de vriezer vol stouwen, of alle kip braden en een dag of tien hetzelfde eten.
Iedere avond voor het na bed gaan de afgelopen week, heb ik mezelf beloofd om gebruik te maken van het zonnige weer en naar het Vondelpark te gaan. Het is immers vlak bij, en ik houd van het park. Maar ik ben niet gegaan. Omdat ik alleen was. En me nog geen kop koffie op een terras kon veroorloven. Dubbel zielig. Dubbel verlaten. Wat een onzin. En toch ook, wat een barri�res. Mijn hoofd wil 1001 dingen die mijn gevoel nog niet klaar krijgt. Ik voel me bekeken, geobserveerd, aan een oordeel onderworpen waar ik ook ga en sta buiten de beschutting van mijn vier muren. Zelfs het weten, dat ik daarin niet alleen sta, en dat het gros van de mensen dat al dan niet bewust, ervaart, is een schrale troost. Want nu ik het door heb, wil ik het anders. Onmiddellijk. Zonder uitstel of dralen.