Brief aan Mars – V

13 oktober 2003
10 minuten leestijd
295 gelezen

Lieve Mars,

Op de polaroid ligt je arm rond mijn schouder. Mijn hand ligt op je been, maar dat is op de foto niet te zien. We lachen naar de camera. Boven mijn schouder schijnt een klein maar fel lichtje met een zwarte kern, waarschijnlijk een weerkaatsing van het zilver van de armband rond je pols. Maar telkens als ik er naar kijk en naar de blauwe rand rondom dat licht, dan verwonder ik me en vraag ik me af of het niet iets anders is dan een reflectie.

Ik herinner me die avond nog zo goed. Ik was �s middags bij je weggegaan en �s avonds wilde je niets afspreken omdat we elkaar zo veel hadden gezien. Ik had je verteld dat het wel goed uitkwam omdat ik iets met een vriendin wilde gaan drinken. Maar ik zat nog nauwelijks met haar op het terras van De Kat, of je belde al waar ik was. In De Kat had je geen trek en bovendien vond ik het niet erg aardig tegenover mijn vriendin om zo vroeg al inbreuk te maken op het avondje samen uit, hoewel ze wist dat de kans bestond dat je ons later met je gezelschap zou verblijden. Daar had ik haar al op voorbereid want ik hield er rekening mee dat je misschien van gedachten zou veranderen. Dat deed je vaak. Je zou me tegen sluitingstijd op komen zoeken in De Klepel maar je was er, tot mijn vreugde, rond middernacht. Terwijl ik naar het toilet was, kreeg je het aan de stok met mijn vriendin, die wat later boos vertrok en waar ik sindsdien niets meer van heb gehoord.

Wij zijn daarna naar het nachtcaf� gegaan en daar heb je deze foto van ons laten maken. Weet je nog hoe die hele groep studenten bij ons aan tafel kwam zitten en hoe ze in allerlei talen tegen ons begonnen te kletsen? In eerste instantie hadden ze helemaal niet door dat we geen deel van de groep uitmaakten. En ondertussen zaten wij hand in hand onder de tafel en tegen elkaar te fluisteren wat we allemaal zouden doen als we dadelijk naar jouw huis en bed zouden gaan. Terwijl het gekwetter rondom ons in volle gang was en het caf� drukker en drukker werd, zaten wij elkaar verloren voor de wereld in het openbaar te kussen. Ik kan me niet herinneren wanneer ik voor het laatst in een caf� zo ongegeneerd met iemand heb gezoend.

Deze foto is nu wel het kostbaarste dat ik bezit. Je neefje vroeg of ik nog een aandenken aan jou uit je huis wil hebben. Ik kon niets bedenken. Alles wat emotionele waarde voor mij heeft, dat is aan jou verbonden. Bijvoorbeeld het dekbed waar je zo blij mee was, dat je ieder keer dat we naar bed gingen me op mijn hart drukte dat ik toch ook zo�n zelfde dekbed moest kopen. Ik moet er niet aan denken om nu nacht na nacht onder dat dek te kruipen zonder jou. En zo is het met al je spullen die ik me herinner; ze zijn me lief omdat jij er aan gehecht was maar ik zou het afschuwelijk vinden om ze hier te hebben zonder jou.

De foto is al bijna te veel om naar te kijken. Het maakt me zo wanhopig verdrietig om er aan te denken hoe blij, en hoe gelukkig met elkaar we op die avond waren, en hoe we helemaal niet wisten hoe weinig tijd ons nog beschoren was. Als ik je zo zie lachen, dan wil ik je bellen of naar je huis fietsen. Telkens als de telefoon gaat, dan huppelt mijn hart heel eventjes voor ik besef dat jij het helemaal niet kunt zijn. Sinds je dood is er nog geen dag geweest dat ik niet een aantal keren in tranen ben uitgebarsten. Soms sta ik eten te maken en dan kook ik wat van mijn tranen mee, die per ongeluk in de pan druppelen. Dan bedenk ik, dat het maar goed is dat ik geen gasten heb omdat ik ze moeilijk kan voeden met mijn verdriet.

Niet dat ik vaak achter het fornuis te vinden ben. Ik kan me maar moeizaam tot eten zetten, al mijn goede voornemens ten spijt. Het ontbijt stel ik uit tot de lunch, de lunch tot het diner. Uiteindelijk blijft het vaak bij een stuk fruit of een broodje, een paar koppen koffie en soms een pot kruidenthee. Eigenlijk gaat het niet zo heel erg goed met me en ik ben ook bij de dokter geweest. Ik slaap heel slecht, en als ik al in slaap val, dan schrik ik voortdurend wakker uit nachtmerries. De laatste week droom ik bijna iedere nacht dat ik probeer om jou op te graven op het kerkhof omdat ik zeker weet dat ik je weer tot leven kan wekken. Maar hoe diep ik ook graaf, ik bereik je kist niet.

Mijn vingertoppen hebben een geheugen van zichzelf. Ik weet nog precies hoe je onder mijn vingers voelde, hoe zacht en warm je huid. Gek genoeg lijkt de meeste pijn zich daar te bevinden en krampen mijn handen zich vaak samen in een heel verdrietig en pijnlijke gemis. Nu en dan ben ik zo verdrietig dat ik er heel erg misselijk van word en dan probeer ik om mijn ziel uit mijn lijf te kotsen.

Iemand zei me, dat ik ongeveer net zou lang zou rouwen als ik je gekend heb. Dat vond ik maar een rare uitspraak. Want hoe zit het dan, wanneer je, zoals wij, het gevoel hebt, dat je elkaar al altijd en ver daarvoor hebt gekend? Het klopt ook niet, die gedachte. Want je bent al bijna langer dood dan ik je in tijd gemeten heb gekend. Maar ik ben nog maar nauwelijks begonnen met begrijpen dat ik je echt nooit meer zal zien.

Soms probeer ik om terug te stappen in het leven. Dan houd ik me voor dat ik moet genieten van het moment en geen seconde onbenut moet laten omdat je immers nooit weet hoe lang je dat nog kunt. Sinds je dood heb ik geprobeerd om met twee andere mannen te vrijen. Maar het gaat niet. Hun aanrakingen voelen niet goed, omdat het niet jouw handen zijn die me beroeren. En hun huid onder mijn handen voelt evenmin goed. Net te koud en niet uitnodigend naar mij. Ik heb me afgevraagd of aantrekkingskracht tussen mensen misschien te maken heeft met het hebben van dezelfde lichaamstemperatuur. Ik weet natuurlijk dat het nonsens is, maar ik verwonder me er zo over dat ik mijn wil in dit opzicht ondergeschikt moet maken aan mijn lichaam. Of misschien moet ik zeggen ziel. Want ik kom hoe langer hoe meer tot de overtuiging dat het lichaam de ziel is en de ziel het lichaam. Dat het lichaam de stoffelijke vorm van de ziel is, en meer dan alleen een vervoersmiddel. Het lichaam drukt de ziel uit, waar woorden dat niet meer kunnen. Voor mij is het eigenlijk altijd al wel zo geweest, dat mijn lichaam vertelt wat er in mijn ziel leeft.

En dan herinner ik me, hoe ik die eerste avond zo helemaal niet zeker was of ik je meer dan vriendschappelijk aantrekkelijk vond. Pas toen we in het nachtcaf� samen achterbleven en onze benen elkaar raakten, zonder dat ik de mijne weg wilde trekken, toen begon ik me heel voorzichtig af te vragen of het meer zou kunnen zijn. Al die verborgen twijfels van wel of niet proberen, die vielen weg zodra je lippen voor het eerst de mijne raakten. Ik weet nog hoe je begon te lachen, toen je na de eerste kus spontaan verzuchtte hoe lekker ik kuste en ik antwoordde dat wij samen lekker kusten. Maar zo was het wel.

Misschien is het wel de ultieme controle bij daten en moet je iemand eerst kussen om zeker te weten wat je voor iemand voelt. Als je twijfelt, want soms weet je natuurlijk heel erg zeker dat je er niet aan moet denken om intiem te worden met zo�n afspraakje. Maar als je het niet zo zeker weet, omdat je misschien voorzichtig bent geworden omdat het leven je al een paar forse knallen heeft verkocht, nu, misschien moet het dan zo omdat je niet meer helemaal zeker kunt zijn of je kiest uit liefde of uit angst. Nu weet ik eigenlijk helemaal niet meer of ik banger ben dat iemand niet mijn ziel raakt bij het zoenen of wanneer dat wel gebeurt. Soms wil ik als een razende op zoek naar iemand met wie het ook allemaal klopt en soms raak ik in paniek alleen al bij de gedachte dat ik zo iemand dus gewoon weer kan verliezen.

Ik wil dat je terugkomt. Ik wil potverdomme dat je terugkomt! Het maakt me zo boos dat ik je niet meer aan kan raken. Niet meer met mijn handen door je borstharen kan woelen, niet meer met mijn tong sporen van het zachte plekje achter je oor langzaam over je hele lijf tot je tenen kan trekken. Ik word zo boos als ik bedenk hoe precies ik in jouw armen paste en hoe rustig ik daar sliep, en hoe zo�n geklooi dat nu met anderen is. Terwijl ik me tegelijkertijd gelukkig prijs als er een vriend blijft overnachten omdat het de enige nachten zijn waarop ik wel droomloos en diep slaap, en me beschermt weet voor de grote, boze wereld.

Ik mis je geur, zelfs al ruikt mijn hele huis en al mijn kleding nu naar Robijntje, dan nog klopt het niet helemaal. Telkens als ik die lucht opsnuif, dan snuffel ik naar meer omdat het incompleet is en dan verlang ik naar dat beetje extra; jouw lichaamsgeur die van de wasverzachter een afrodisiacum maakte.

Ze, dat zijn mijn vrienden, ze zeggen dat ik er goed mee omga en zo bij mezelf blijf. Maar ze weten helemaal niet welke zieke gedachten er allemaal in mijn hoofd spoken. Hoe ik me voorstel dat ik werkelijk naar je graf ga en alle stukjes van jou weer in elkaar ga zetten. Of dat ik naar je graf ga en je dan om hulp hoor kloppen omdat je helemaal niet echt dood bent. Ik red je dan op het nippertje van de verstikking en dan komt alles gewoon weer goed. Ik fantaseer nog steeds dat er een verwisseling heeft plaatsgevonden en dat je zomaar voor mijn deur zult staan. Ze weten helemaal niet dat ik maar steeds moet huilen als ik alleen ben. En hoe ik iedere dag moet vechten om uit bed te komen. Hoe moeilijk ik het vind om te kiezen tussen in bed blijven, waar ik me het dichtst bij je voel en waar ik hopeloos verdrietig van word en tussen uit bed stappen en de harde, grauwe confrontatie met het daglicht aan te gaan waarbij alles is doordrenkt van hoe dood jij bent.

Alles kost me zoveel moeite nu, Mars. Het is net alsof al mijn energie uit me weg is gesijpeld en ik nergens meer de reservebrandstof kan vinden. Iedere ochtend voel ik me geradbraakt, alsof ik de hele nacht heb doorgehaald, zelfs na de nachten dat ik wel kans heb gezien om een paar uurtjes te slapen. Ik voel me zo verlaten en eenzaam. En daar voel ik me dan weer schuldig over, omdat er zoveel mensen zijn die lief voor me zijn en me steunen en proberen op te monteren.

In mijn slechtste uren, dan wens ik me wel eens heel even, dat ik je niet ontmoet had. Gewoon, omdat het dan te veel is om aan te kunnen en ik het liefst heel hard zou gillen en omdat ik wil dat de pijn weggaat. Maar dat meen ik natuurlijk niet echt. Want ik zou het precies zo weer overdoen als ik kon. Het enige dat erger is dan je missen is bedenken dat ik je nu niet zou missen omdat ik je niet gekend zou hebben. Dat ik niet zo�n schat aan herinneringen in mijn hoofd zou hebben en niet al je uitdrukkingen, je opmerkingen, je lach, al die gedachten en dromen en al die stukjes van je leven die je met me hebt gedeeld, steeds opnieuw weer als een film achter mijn ogen af kan draaien.

Ik houd mezelf voor, dat het iedere dag een beetje beter met me zal gaan. En dat ik me wel weer eens vrolijk en energiek ga voelen. Ik zeg maar steeds tegen mezelf dat ik eerder grote verliezen heb geleden en dat ik daar ook bovenop ben gekomen. En hoe ik altijd beweer dat ik daar groter en sterker en wijzer en milder van geworden ben. Maar weet je, je bent nu al vierentwintig dagen dood en ik heb het gevoel dat ik je over vierentwintig jaren nog even erg zal missen als nu.
Is er een kaler, nietszeggender, ontoereikender zinnetje dan: �ik mis je?� Maar oh Mars-lief, wat mis ik je.

 

Gigi

 

 

Meest gelezen

DigiGigi
Vorig artikel

Brief aan Mars – IV

DigiGigi
Volgend artikel

Zilver