Mijn lijf hongert even gretig naar hem als mijn hart, en de gedachte dat hij in een onbekende cultuur is ondergedoken, waar niets aan mij herinnert, vind ik soms onverdraaglijk. Het ene uur ben ik sterk en onverzettelijk en beloof ik mezelf dat ik mijn vrije tijd alleen nog maar met schrijven, lezen en vrienden in zal vullen. Het volgende uur laat ik me overvallen door tranen en even later ben ik strijdlustig en besluit ik me te gedragen als een man en het rouwproces te vervangen door een andere bedpartner. Stom genoeg heb ik me door het laatste laten leiden.
Nu kleeft de aftershave van een andere man aan mijn vingers en die geur zweeft bij ieder nerveuze trek van mijn sigaret doordringend mijn neusgaten in. We hebben de Bordeaux gedronken die ik na middernacht meebracht. En toen de fles leeg was, kwam het onvermijdelijke moment waarop hij me in zijn armen sloot. Ik wilde het toen ik van huis ging. Maar met zijn lippen op de mijne raakte dat verlangen verstomd in het besef dat ik op de verkeerde bank zat en door de verkeerde mond gekust werd.
Ik wil me wanhopig graag losmaken van mijn verliefdheid. Het maakt me boos dat de twee weken met hem me al zo gebonden hebben, dat ik niet meer met een paar tranen en een schouderophalen verder kan met mijn leven. Ik vertel mezelf dat hij me daar in Azie al lang vergeten is en zich laat omringen door stralende schonen, die allemaal veel beter bij hem passen dan ik. Ik roep mezelf toe dat ik op moet houden met treuren om een man die me behoedzaam en liefdevol heeft afgewezen, en die niet meer dan mijn vriendschap verlangt. Maar alles wat mijn hoofd wil, laat mijn hart niet toe.
Ik was bijna vergeten hoe stil en zuiver verdriet kan zijn. De tintelende, bijna pijnlijke krampen van gemis, die bij het wakker worden door mijn ledematen trekken en me er aan herinneren dat er even niets is om naar uit te zien, niets is om me in te verheugen of om me blij te maken. De laatste dagen duw ik mijn mondhoeken bijna met geweld omhoog omdat neplachen nog altijd beter voelt dan helemaal niet lachen.
Ik veracht mezelf om vanavond. Ik ben ontrouw geworden aan mezelf en in het proces heb ik iemand gekwetst, die wel voor mij wilde gaan. In een opwelling en gehoorgevend aan de plagende uitdaging ben ik in een taxi gesprongen om aan mezelf te bewijzen, dat ik kan doen wat ik wil en met wie ik het wil, en dat ik niet naar mijn gevoelens hoef te luisteren. Notabene nadat ik de andere man eerder had laten weten, dat ik een maand in retraite zou gaan en alle verleidingen rond drank en seks wilde ontlopen.
De rillingen in mijn lijf en de vaag zeurde pijn onder in mijn rug zijn een aankondiging, dat de pil heeft gewerkt. Morgen of overmorgen zal ik wel ongesteld worden. Dat maakt me, idioot genoeg, verschrikkelijk, afschuwelijk, misselijkmakend verdrietig. Ik hoor maar steeds zijn stem, die een beetje hees van geilheid zegt: “Kom, we gaan een kindje maken” en telkens weer zie ik de blik in zijn ogen terwijl hij me op zich trekt. Mijn verstand zegt, dat ik niet moet en mag willen dat zijn zaad in mij een leven verwekt. De hele week heb ik, op aanraden van vriendin JC, mijn buik beklopt om het te vertellen dat het moet gaan, hoe welkom het misschien tijdens de vrijpartij ook leek, en even vaak heb ik mezelf op een koesterend wrijven betrapt. Hoe kan ik nu iets zo helemaal niet willen en ook zo helemaal wel?