Overbodig

8 november 2003
6 minuten leestijd
325 gelezen

Deze nacht, om veertien minuten over twee, in de vroege zondagochtend, is de maan weer vol. Op hetzelfde tijdsstip vindt er een maansverduistering plaats. De zon, maan en aarde staan dan in een rechte lijn. Bovendien vormen een aantal planeten dan een constellatie in de vorm van de Davidsster, iets dat slechts eens in de zesduizend jaar voorkomt. Dit is de volle maan waarop ik Samhain vier. Volgens de heksenagenda had ik dat gisteren moeten doen, maar het gaat er bij mij niet in dat de oude Kelten hun nieuwjaar aan de hand van de astrologie of op basis van de moderne kalender berekenden, en dus houd ik me aan de maanstanden. Het heeft iets sprookjesachtigs en iets magisch, zoveel bijzondere tekenen uit het universum en ik voel me verwachtingsvol en een beetje gespannen.

Gisterochtend op de massagebank van de fysiotherapeut merkte ik onmiddellijk dat haar handen dieper kneden dan gebruikelijk. Soms zeg ik het haar, wanneer ik denk dat het te heftig is, omdat ik daarna nog allerlei plannen heb. Maar deze keer heb ik haar mijn emotionele huishouding min of meer bewust laten verstoren. Na dat half uurtje massage heb ik, een tikkeltje chagrijnig en met een beurse pijn rond mijn nek en schouders, nog een paar boodschappen gedaan, maar eenmaal thuis brak de dam van mijn zelfbeheersing met een knal door en daarna kon ik niets meer dan huilen. Soms begrijp ik zelf niet waarom ik huil, omdat ik geen directe oorzaak of aanleiding kan benoemen. Er is niets dat de intensiteit van mijn verdriet en het gevoel van een groot verlies kan rechtvaardigen. En toch snikte ik uren achtereen, met nu en dan een korte onderbreking om op adem te komen en mijn neus te snuiten. Uiteindelijk ben ik tegen middernacht in slaap gevallen op het kussen waar de geur van VT zich hardnekkig in heeft genesteld.

Hij bracht herfstbladeren uit Parijs voor me mee, afgelopen woensdagavond. Ik durfde hem er niet eens behoorlijk voor te bedanken, uit angst dat ik mijn ontroering niet zou kunnen verbergen. Ik zag een beeld van hem terwijl hij door de straten van Parijs wandelde, op weg naar weer een saaie zakelijke afspraak, en zich onderwijl bukte om een stukje Parijs voor mij mee te brengen. Ik vraag me af, of hij zich herinnerde, dat ik Parijs, ondanks mijn vele bezoeken aan Frankrijk en mijn liefde voor dat land, altijd links heb laten liggen. Omdat het me op een gekke manier troost om te bedenken dat ik altijd nog naar Parijs kan, wanneer alles misloopt. Ik denk aan Parijs als aan een oude vriend, een onbereikbare geliefde bijna.

Via een instant berichtenservice op het internet kreeg ik vanochtend een aanvaring met een vriend, die me op het hart drukte om me nu eens te binden en te voorkomen dat ik weer in een fladderrelatie terecht kom. Het is maar goed dat hij mijn woede daarover niet aan den lijve heeft ervaren. Nu luister ik naar het eerste pianoconcert van Tchaikovsky en probeer ik voor mezelf helder te krijgen, waarom die term mijn boosheid deed ontvlammen.

Misschien was het omdat ik er een beschuldiging in proefde. Hij stelde het zo, alsof ik ernstig te kort ben geschoten in de relaties die ik ben aangegaan en dat het daarom is, dat ze altijd na relatief korte tijd, eindig blijken te zijn. Het was net alsof hij me als een vlinder ziet die luchtig door het leven fladdert en de ene bloem moeiteloos voor de andere verruilt. Soms wens ik me, dat ik het leven zo zou kunnen bezien. Het gaat me echter allesbehalve moeiteloos af.

Telkens wanneer iemand waar ik van houd een ander pad kiest en mij achterlaat, begrijp ik dat met het hartstochtelijke verdriet van een kind. Ik weet dan dat ik niet iemand ben waar een man van kan houden. Ik val na korte tijd door de mand en daarin zit een logica, iets onontkoombaars, dat mijn ratio niet kan verklaren maar dat mijn ziel volkomen helder is.

Soms scherts ik daarover en verkondig ik quasi-trots dat mannen nu eenmaal nooit verliefd op mij worden. En soms bedenk ik romantische redenen waarom dat zo is. Ik kan mezelf een beetje troosten met een slogan als �dramatiek is de inkt voor mijn pen.� Daarvoor klampte ik me jarenlang vast aan het principe van �een rollende steen vergaart geen mos� en zocht ik een hoger, een nobel doel in al die passerende mensen in mijn leven.

Ik ben al gauw geneigd om mezelf als een pleisterplaats, een herberg te beschouwen waar mensen komen om uit te rusten, zich te voeden en te laven voordat ze de rest van hun reis ondernemen. Soms fantaseer ik erover om die herberg te materialiseren ergens in De Jordaan, precies zoals ik in de loop der jaren die gedachte heb gematerialiseerd in de sfeer en entourage van mijn huis.

Mijn omgeving ademt wie ik ben maar het voert veel verder dan dat. Wanneer ik me slecht voel en ontevreden over mij ben, dan ontzeg ik mezelf de warmte die voor anderen schep. Op die avonden blijven de kaarsen onaangestoken, brandt er nauwelijks licht en ruim ik niet op. Het is dan koud, kil en ongezellig rond mij, en hoewel ik het aan mezelf verkoop dat ik het doe omdat ik nu eenmaal een lui wezen ben, weet ik best dat ik mezelf straf.

Ik ben wakker geworden met het verlangen om met Mars te praten. Hij is de enige die ik kan bedenken die precies zou begrijpen wat me nu kwelt en waarom. Ik weet en begrijp het ook wel. Als Mars nog leefde, dan zou ik me moeiteloos tegen hem aan kunnen nestelen en alleen al in ons zwijgen troost kunnen vinden. Hij vond het net zo lastig als ik om het goed te doen en hij voelde zich vaak net zo eenzaam en verlaten als ik. Hij zou me overhalen om me op te tutten en om meer make-up te gebruiken dan ik zelf mooi vind, waarna we naar het caf� zouden gaan om veel meer te drinken dan we lekker vinden en uitbundiger te doen, dan we in werkelijkheid zijn. Hij zou grapjes maken en nu en dan met een scherpe opmerking mijn relativeringsvermogen aanwakkeren. Als hij goede zin zou hebben, dan zou hij een verhandeling houden over de antropologische aspecten van de problemen rond de zin en de onzin van het bestaan, en in onze problematiek in het bijzonder. We zouden urenlang filosofisch praten en met elkaar bekvechten om onze argumenten kracht bij te zetten, tot we onszelf weer hadden gereduceerd tot nietige stofwolkjes in het bestaan en keihard om onszelf moesten lachen.

Nu Mars dood is word ik geconfronteerd met het gevoel dat ik overbodig ben geworden. Er is niemand meer in mijn leven die mij werkelijk nodig heeft. Het is bijna een toestand van zweven in een luchtledige, daar waar ik niet meer aangeraakt word. Ik kan niet besluiten of ik het prettig of onprettig vind, want voorlopig jaagt het me vooral angst aan. Mars belde me soms wel zeven keer of vaker per dag, en hoewel dat al weer een paar maanden geleden is, mis ik het nu ineens heel erg. Hij had me zo nodig, en ik realiseer me nu pas, welk een essentieel aspect dat tot dusver in mijn leven is geweest.

 

DigiGigi
Vorig artikel

Het Magische Nu

DigiGigi
Volgend artikel

Behoedzaam