Ik werd gewekt door een poging tot inbraak. Op de gordijnrails van het valletje fladderde een duif wat ongemakkelijk boven mijn hoofd, in een poging zichzelf binnen te laten door het open raam. Toen ik verstoord omhoog kwam, fladderde hij of zij iets nadrukkelijker maar nauwelijks geschrokken. Gisterochtend zat de duif al op mijn hoofdkussen, voordat ik mijn gevederde bedgenoot ontdekte en me een hoedje schrok. Ik zou de vogels, – want het is de helft van een stelletje binnenlaten als ik niet zo beducht was op hun gebrek aan gene en de troep die ze daarbij maken. Ondertussen weet ik natuurlijk niet wat ze doen, wanneer ik overdag van huis ben en het raam open heb staan. Wie weet ben ik binnenkort peetmoeder van een nestje duiven.
De afgelopen winter heb ik me verheugd op het Vondelpark, waar ik zo dichtbij woon. Ik zag mezelf met een dik kleed en picknickmandje dagelijks naar een vast stekje togen, om me met een boek tegen een dikke, oude boom aan te nestelen. Maar nu de zon de laatste weken te voorschijn is gekomen, blijkt dat ik de deur helemaal niet uit hoef om van de zon, lucht en natuur te genieten. Iedere vrije dag gooi ik de ramen wagenwijd open. Dat is alles wat ik doe om me helemaal buiten te wanen. De zon verwarmt en kleurt mijn naakte lijf terwijl ik op mijn bed een boek lig te lezen. Mijn uitzicht bestaat uit de kruinen van de bomen, waarin ik iedere dag weer nieuwe vogels ontdek en de luchten, waarin de wolken elkaar soms zacht en teder, en dan weer hartstochtelijk en passievol kussen. Er is geen lawaai, geen rumoer van andere mensen en de enige geluiden zijn die van de vogels in de bomen en de eenden in de vijver. De hele dag is het hier een gekwetter, gefluit, gekwaak en getierelier dat het een lieve lust is, en ieder weekend voelt als een vakantie in de buitenlucht.
Alles wat ik in mijn vrije tijd doe, is luieren, lezen en dagdromen. Vaak val ik rond een uur of drie in slaap terwijl de zon en de wind over mijn lijf spelen en wordt ik pas wakker als de schaduwen in de kamer langer worden. Ik heb me nog nooit zo ontspannen gevoeld, en ik heb al weken geen zin meer om me �s avonds op te doffen en uit te gaan. In plaats daarvan val ik meestal voor elf uur al in slaap, en ben ik bij het krieken van de dag weer uit de veren.
Soms denk ik nog aan BI. Hoe het even allemaal onder handbereik leek, en hoe het zo snel zo’n andere wending kreeg. Ik mis onze gesprekken. En ik zoek naar een antwoord, dat misschien wel niet bestaat. Ik weet nog steeds niet of het mogelijk is om na een grootse Liefde, weer iets voor iemand anders te voelen dat zich daarmee verhoudt, of tenminste even waardevol voelt. Tot dusver heb ik niemand ontmoet, die dat werkelijk is gelukt. Soms lijkt het me ook beter om de gedachte daaraan, om de hoop daarop gewoon op te geven. Het los te laten. Maar van dat loslaten waar iedereen de mond zo vol van heeft, schijnt niemand het recept te hebben.
Hoe doe je dat? Hoe laat je los? Echt, werkelijk los. Ik stel me voor dat de meeste mensen niet verder komen dan er een muurtje omheen bouwen. Een stevig, robuuste kasteelmuur waarachter die pijnlijke, verloren grootse liefde is verstopt. Een hoge toren midden in je ziel, die altijd en overal boven het landschap uitrijst, hoe je ook je best doet om er niet naar te kijken. Ik wil niet mijn hele leven bezig zijn om de toren te ontwijken. Ik wil geen muren in mijn ziel. En als je dat niet wilt, hoe laat je dan in vredesnaam los?
Vannacht droomde ik hoe hij me op kwam halen bij mijn vrienden in Hoofddorp. Hoe hij lang en slank en met die onweerstaanbare glimlach binnenstapte en op de bank naast me ging zitten. Hoe we elkaar aankeken over het glas rode wijn dat PH ons aanbood, en hoe ik als vanzelf op de grond aan zijn voeten gleed. Ik hoorde zijn stem in mijn hoofd, �veel beter� en nog net mijn gelukzalige zucht van thuiskomen, toen ik per ongeluk wakker werd en in mijn tranen verdronk.
En dat is de enige reden waarom ik tegenwoordig zo vroeg wakker ben en uit bed spring, ogenschijnlijk popelend om aan de dag te beginnen. Ik kan het niet verdragen om ook maar een paar minuten langer in de warme geborgenheid van mijn dekbed te liggen en mijn herinneringen toe te laten. Want dan kan ik alleen nog maar huilen en missen. Dus, hoe doe je dat. Loslaten?
Ik weet alleen maar hoe ik mezelf kan troosten. Ik vind troost in de geur van basilicum die vrijkomt als ik met mijn vingers over een blaadje strijk. Ik vind troost in het uitpakken van de pakketjes met boeken die ik voor mezelf bestel. In de bloemen die ik voor mezelf koop. Ik vind troost in het uitzicht, troost in de bomen en de vogels en de lucht. Troost in de geur van ylang ylang en lavendel in mijn kamer, troost van het water en troost van de wind. Troost in mijn werk, troost in de zon. Bijna alles in mijn leven biedt me troost, en bijna alles in mijn leven herinnert me aan hem, de luchten nog het meest. En juist van de luchten houd ik zo.
En dan is er nog de boosheid. Boosheid die ik vandaag niet voel, maar die de afgelopen weken mijn leven beheerste. Gek genoeg gaat er iets helends uit van die boosheid. Want sinds ik eraan toe heb gegeven en heb erkend dat ik woest op hem ben, heb ik geen pijn meer in mijn rug en schouders. Ik heb hem zelfs een brief geschreven waarin ik hem vertel, hoe boos ik ben om de manier waarop hij me heeft gebruikt. Want zo voelt het nu. Hij heeft gebruik gemaakt van mijn liefde voor hem, toen hij me nodig had. Hij heeft dingen van me gevraagd die niemand van iemand anders zou mogen vragen, en ik heb hem dingen gegeven, die niemand van iemand anders aan zou mogen nemen. Misschien is dat wel de reden dat we verdoemd zijn. Of dat ik verdoemd ben. Want hoe het met hem gaat, daar heb ik geen idee van.
Er vliegt een prachtige gele vlinder voorbij.
Twee Tuinfluiters zingen een liedje naar elkaar.