Zijn scheerspullen staan als een uitroepteken op mijn tafel. De kwast is nog nat, het handvat schilfert, zo vaak heeft hij het gebruikt. Ik gaf hem de spullen terug en hij liet ze achter. Ik weet dat ik ze weg moet gooien als ik werkelijk wil dat hij uit mijn leven gaat. Het breekt mijn hart. Het breekt mijn hart in duizenden kleine, scherpe stukjes die in tomeloze vaart in mijn buik landen.
“Ik zou oud met je willen worden, maar ik weet niet hoe”, fluisterde hij. Kort daarna zakte hij weg in een verdovende slaap en toen heb ik hem verlaten. Ik moest wel. Ik liet hem achter in ons provisorische bed op het balkon. We verheugden ons op vrijen waar de wind vrij spel op onze huid heeft, waar de geluiden van de nachtdieren het concert zijn en waar het licht van de maan onze schaduwen aftekent op het witgepleisterde plafond. Maar het ging niet.
Vandaag mijn naakte lichaam in zijn armen. Maar wiens morgen? Of overmorgen of de dag erna? Soms wint de honger van mijn lijf het van de verlangens van mijn ziel. Maar meestal niet. Oh nee, meestal niet.
Hij kan zijn minnaressen niet opgeven. En ik kan niet langer met ze leven. Ik ben in een voortdurende strijd verwikkeld met mijn eigenwaarde. Iedere dag voelt als een competitie, waarin ik moet vechten om de liefste, leukste, beste, aantrekkelijkste, spannendste te zijn en veel te vaak delf ik het onderspit. Het is niet eens, dat ik hem zijn avonturen misgun. En het is ook niet, dat ik jaloers ben op de vrouwen die zijn bed delen wanneer ik dat niet doe. Het draait om de plek in zijn leven die hij hen toebedeelt en om de plek die hij mij onthoudt.
Drie jaren en een beetje, zolang zijn we nu samen. Nog altijd verkondigt hij aan iedereen die er naar vraagt, dat we hele goede vriendjes zijn. Het gebruik van dat verkleinwoord is zijn manier om te laten weten, dat het meer dan een platonische vriendschap is, en verder laat hij het aan de toehoorder over om dat te interpreteren op de manier die hem of haar het beste past. In wezen is dat het, waar ik mijn buik van vol heb.
Ik wil dat hij hen zegt, wat talloze van mijn minnaren uit mijn verleden tegen mij hebben gezegd: “Liefje, ik vind je lekker, lief en mooi, maar weet dat ik een levenspartner heb, die ik voor niets en niemand opgeef.” Ik wil dat hij beschermt wat van ons is, en wat ik als heilig beschouw. Ik wil dat wat van ons is, door niemand aangeraakt of verstoord kan worden. Ik wil dat hij daarin naast me staat en net als ik begint te grommen en te blazen, wanneer iemand over de grenzen van onze wereld probeert te komen. Maar hij, hij opent de poorten en leidt ze gastvrij rond.
Hij verwijt me soms dat ik onze relatie steeds maar opnieuw wil consolideren, en daarin heeft hij volkomen gelijk. Ik wil een status, ik wil een duidelijk plek in zijn leven waar iedereen ons kan zien en herkennen als een koppel. Het is niet genoeg dat hij mij keer op keer vertelt, dat hij niet zonder me wil en kan. Ik wil dat de wereld, – onze, mijn en zijn intimi en al die vrouwen op wie hij het effect als een honingpot op Poeh heeft -, weet dat hij zo voelt. Na zijn kinderen ben ik de enige constante, stabiele en blijvende factor in zijn leven, en ik wil daar erkenning voor.
Ik word boos wanneer hij laat doorschemeren dat een lustig verliefdheid misschien wel over de liefde gaat. Dan wil ik hem mijn hele servies naar zijn hoofd smijten en hem bij ieder brekend stuk porselein toeschreeuwen wat liefde is. Dan wil ik hem net zo lang slaan tot dat hij beseft dat wat wij delen liefde heet en hoe klakkeloos hij daar mee omspringt. Ik heb te weinig woorden om al die kleine dingen die samen dat grote gevoel vormen te omschrijven.
Het is hoe ik glimlach wanneer ik vanuit de tuin door het open raam zijn bromstem en de stemmen van zijn jongens hoor. Het is hoe veilig ik me voel wanneer hij zijn armen om me heen slaat. Het is hoe de warmte van zijn handen op mijn lijf me troost geeft en me geruststelt. Het is wanneer ik grinnik omdat de helft van mijn wasgoed weer uit zijn kleding bestaat. Het is wanneer ik mijn neus onder zijn oksel steek omdat ik zijn geur nodig heb. Het zijn de blikken van verstandhouding die we de hele dag door uitwisselen. Het is hoe hij geniet van een boek dat ik daarvoor heb verslonden en het is hoe we samen op onze ellebogen geleund de vogels in de tuin bestuderen. Het is hoe ik hem por wanneer hij snurkt en hoe we samen onderuit gaan om een detective te zien. Het is hoe we automatisch de zinnen van de ander afmaken en hoe we elkaar woordeloos verstaan.
Het is hoe ik zijn stemmingen meevoel. Het is wanneer ik zijn administratie doe en de mijne zich al weken opstapelt. Het is wanneer hij mijn rug masseert terwijl de zijne pijn doet. Het is wanneer we stilletjes op het keukentrapje vrijen terwijl de kinderen boven liggen te slapen. Het is wanneer hij me vraagt of ik nog iets nodig heb voor ik ga slapen en het is wanneer hij gauw de boodschappen haalt, waarin ik geen zin heb. Het is wanneer we hartje zomer ons verkneukelen op stampot zuurkool en het is wanneer ik hem in mijn slaap sla of hem het dekbed ontfutsel. Het is wanneer ik voor mezelf ga winkelen en met dingen voor hem thuiskom. Het is hoe we samen kunnen zwijgen en het is wanneer ik met verwarde haren, ongepoetste tanden en een verkreukeld gezicht naast hem wakker word en hij met mij wil vrijen. Het is de manier waarop hij mijn naam uitspreekt. Het is wanneer ik huil en hij me troost, het is in alles. Onze levens, onze dagen zijn ervan doordrenkt. Er zijn zo veel, zo verschrikkelijk veel draden die ons binden, en het is me onmogelijk om ze los te maken, te ontwarren of door te snijden.
Zijn diepste pijnen gaan over de onbereikbaar geraakten. Weken, maanden, jarenlang kan hij hunkeren naar iets, dat verloren ging. Maar de pijn om al die grootse liefdes die hij koesterde toen ik hem ontmoette, zijn nu naar het land van de herinneringen verhuisd. Met sommige van die liefdes is hij nog verbonden door een mooie vriendschap en over anderen haalt hij zijn schouders op. Al zijn tranen die ik in de loop der tijd heb gedroogd, hebben hem geheeld, en soms geloof ik, dat hij het niet eens weet. Al dat oude zeer heeft een plek in zijn leven gekregen waar geen scherpe randen meer zijn en alleen ik ben hier nog. Overgebleven, en een beetje stuurloos geraakt.
Nu de oude liefdes zijn verdwenen brengt hij andere vrouwen in zijn leven. Met de schimmen uit zijn verleden kon ik omgaan. Zij hadden hun plek verworven voor ik de mijne vond, en bovendien waren ze voorbij, alleen nog niet vergeten en nog niet voldoende betreurd. Maar tussen hem en mij is het niet voorbij. Tussen hem en mij is het geen aflopende zaak. Deze vrouwen, hoewel getrouwd en gebonden, bedreigen mijn plek in zijn leven. Dit alles, – dat de omstandigheden zijn veranderd en wat er zich voor mijn ogen aan het ontvouwen was, dat realiseerde ik me pas op zijn verjaardag, toen een van zijn minnaressen verscheen en vol overtuiging en enthousiasme de rol van zijn partner op zich nam. Terwijl ik de hele dag met hem op pad was geweest om boodschappen te halen, het huis op te ruimen en al die dingen deed, zoals we die nu eenmaal al jaren samen doen, stapte zij binnen en nam als vanzelfsprekend mijn plek over. Waar ik verwachtte dat ik zou blijven slapen, moest ik naar huis fietsen. Het was niet eens in mijn hoofd opgekomen dat zoiets zou kunnen gebeuren.
Vanaf dat moment ben ik aan het vechten om te beschermen wat van mij is, en waarvan ik me niet voor kan stellen, dat ik het er ooit zonder zal kunnen doen. Ik ben net een vulkaan die uitgebarsten is, en mijn woede voelt als een regen van gloeiende maar vruchtbare as. Ik heb het recht om voor mij en voor mijn liefde te vechten, en ik mag ieder middel aanwenden dat ik voor mezelf kan verantwoorden. Ik hoef niet langer het liefste en beschaafdste meisje van de klas te zijn. Ik heb het mezelf toegestaan om uit mijn schuilplaats te voorschijn te komen en om mijn plek op te eisen. Ik hoef me niet langer in de schaduwen te verstoppen omdat hij weigert om ronduit toe te geven dat we in feite al jaren een hechte relatie hebben. Wij hebben die relatie. Het maakt niet uit hoe we het noemen, wat er is, dat is er. En de gebeurtenissen van de afgelopen dagen hebben me alleen maar gesterkt in het idee, dat ik mag en moet vechten voor wat ik wil houden.
Hij had me afgehaald van mijn werk en we fietsten door het Vondelpark op weg naar huis om zijn zware tas en mijn overbodige jas weg te brengen voor we boodschappen op de markt zouden gaan doen. Terwijl we rustig voort peddelden zag ik dat we ingehaald werden en op het moment dat ik dat zag, realiseerde ik me, dat het TZ was. Ik herkende hem in de oogopslag waarin ik zijn grijze hoofd combineerde met zijn kleding, fiets en zijn blote armen. Ik begon harder te fietsen, een instinctieve reactie om hem in te halen, waarop mijn lief me iets toeschreeuwde en ik hem niet verstond. Pas nadat het een tweede keer gebeurde, hield ik in en begreep ik, dat ik onwillekeurig een spurt had ingezet, achter TZ aan die, zo wist ik zeker, onderweg was naar zijn halfjaarlijkse afspraak in het VU waar de artsen zijn T-cellen tellen en hem vertellen hoever of dichtbij de dood nog is. Het schoot door mijn hoofd, dat hoe snel ik ook zou fietsen of rennen, ik nooit in een ander nu zou belanden, omdat ik al ben waar ik wil zijn. Mijn stem, het uitroepen van zijn naam, hadden de tijd en de gebeurtenissen een andere wending kunnen geven, maar in die luttele seconden waarin ik TZ herkende en hij van me wegfietste, nam ik een weloverwogen besluit om hem te laten gaan. Hij is uit mijn hart verdwenen en ik heb geen enkele herinnering aan het moment waarop dat eindelijk gebeurde.
Een uur laten besluiten we, om de volgende dag naar de Albert Cuijp te gaan en eerst de kruidenierswaren bij de supermarkt te halen. We moeten wachten omdat de brug open staat, en dan rijdt JdH ons achterop. Zodra ik hem in het vizier krijg, weet ik dat mijn oude minnaar heel erg ziek is. Tijdens de weinige minuten waarin de brug zich weer met de weg verenigt, vertelt hij ons hoe een aantal weken geleden een kwaadaardige tumor bij hem is ontdekt en dat hij onderweg is naar een arts die hem zal vertellen hoe groot zijn overlevingskans is. Hij praat te snel, struikelt over woorden die met te veel bravoure worden uitgespuugd en in zijn ogen lees ik de doodsangst. Nadat hij is weggereden, lijkt de wereld stil te staan en ben ik misselijk van schrik. Het leven is echt nu. Ik moet niets uitstellen omdat ik hoop dat het vanzelf wel goed wordt. Twee liefdes, een grote en een speelse, beiden onderweg naar hun rendez-vouz met de dood, dat was als een harde klap in mijn gezicht.
“Ik wil oud met je worden, maar ik weet niet hoe”, dat herhaalde hij kort voordat hij vandaag wegging. Ik wil met hem oud worden, en ik weet ook nog niet hoe. Ik denk dat het misschien wel gewoon vanzelf gaat.