Het huis is stil en de enige geluiden die ik hoor zijn het gebrom van mijn computer en nu en dan het geritsel van een muis die in het schemerdonker feilloos de weg naar de keuken weet te vinden. Het hele huis staat vol met lokdozen van de GGD maar voorlopig zijn de muizen nog steeds in de meerderheid. Het heeft ook wel iets knus; bij een oude, krakende villa als deze horen natuurlijk ook muizen. Ik wilde alleen dat ze op de zolder en in de kelder bleven en dat ze niet mijn bed als speelterrein hadden uitgekozen.
Mars had er waarschijnlijk wel iets op verzonnen om de muizen het huis uit te jagen. Ik heb vaak van dergelijke gedachten. Dat Mars het wel zou weten, of dat hij zus of zo zou doen. Soms voer ik hele conversaties met hem. Of ik bedenk scenario�s van hoe het zou zijn als hij er bij zou zijn. Laatst zat ik een zondagmiddag op het balkon. In een deken gewikkeld was het erg behaaglijk, en de zon was warm op mijn gezicht. Ik stelde me voor hoe zo�n middag buiten zou verlopen wanneer ik die met hem zou delen. De kruidenthee had waarschijnlijk al snel plaats gemaakt voor iets sterkers. Natuurlijk hadden we een matras naar buiten gehaald en een middagdutje in de zon gedaan. Zijn lach zou telkens klaterend opklinken en ver dragen over het water van de vijver. Hij zou me plagen, uitdagen, aanraken. Hij zou me schatje voor en schatje na noemen. Hij zou het vuur aansteken als het kouder werd en we zouden lang en vaak vrijen onder een grote stapel dekens. Maar hij is er niet meer.
Heel langzaam begint dat te wennen. De ochtenden, het ogenblik waarop ik langzaam wakker word, die zijn het ergste. Zo vaak word ik wakker uit een droom over hem en dan hoor ik zijn stem nog in mijn hoofd zingen. Soms huil ik dan al voor ik mijn ogen open kan doen, en dat zijn de dagen dat ik eigenlijk niet op wil staan. Andere dagen slaag ik erin om uren lang te doen alsof er niets gebeurd is, bijna alsof hij nooit heeft bestaan en ik nooit van hem gehouden heb. Maar altijd is er weer iets, dat me aan hem herinnert.
Toch worden de beelden in mijn hoofd langzaam vager. Hij is er nog wel maar de tinten zijn zachter, het is allemaal minder scherp en minder pijnlijk dan tijdens de eerste weken na zijn dood. In mijn dromen hoor ik zijn stem maar overdag kan ik die niet meer oproepen. De beelden maken langzaam plaats voor herinneringen aan het gevoel dat ik met hem deelde. Geuren wissel ik in voor de associaties bij de geur. En sommige daarvan zijn ouder dan Mars. De wasverzachter roept nu weer het beeld van mijn oma op. Alleen wanneer ik me onder de dekens nestel, dan is het nog synoniem voor zijn Robijntjesbed. En zo slijten de ruwe randen beetje bij beetje weg en ontstaat er ruimte voor nieuwe dingen, nieuwe mensen, nieuwe ervaringen.
Door alles heen ben ik doordrongen geraakt van de noodzaak om te leven in het nu. Niet dat me dat eenvoudig afgaat. De confrontatie met zijn dood heeft me veel nieuwe inzichten over mezelf geschonken maar die zijn vaak nog niet af, niet voldoende gedefinieerd en uitgezocht om werkelijk te kunnen integreren. Het is ook vaak verwarrend, want sommige staan haaks op elkaar. Ik kom er niet uit, wanneer ik leef in het nu en wanneer ik vlucht voor mijn gevoel. De afgelopen week was ik erg uithuizig en had ik veel afspraken. Een aantal daarvan waren beslist omdat ik niet alleen wilde zijn.
Soms denk ik dat ik niet beter ben dan een junk en dat mijn manier om verdoving te zoeken in het geheel niet beter of slechter is dan naar drugs of drank grijpen. Misschien zijn we allemaal wel verslaafd aan een verdovend middel, en is dat spiegelbeeld de reden waarom zo velen zich afkeren van de junks, die niet kunnen verbergen dat ze verslaafd zijn. De intolerantie daarvoor neemt alleen maar toe, maar in wezen is er helemaal niet zoveel verschil tussen de Yup die een portefeuille vol creditcards heeft en de nieuwste gadgets aanschaft en het hero�nehoertje op de Zeedijk.
Mijn trek komt voort uit de lichamelijke ongemakken die ervaar, wanneer ik een poos niet ben aangeraakt. Wanneer ik naar de chimpansees kijk, waarmee we ten slotte bijna 98% van ons genetisch materiaal delen, dan vind ik dat helemaal zo verwonderlijk niet. In een chimpanseegemeenschap ben je een sociale uitgestotene wanneer je niet meer gevlooid wordt en het je niet toe wordt gestaan de vacht van een andere chimpansee te verzorgen. Chimpansees zijn veel uren van de dag bezig met deze vorm van aanraken. Een chimpansee die daarvan uitgesloten wordt, kwijnt langzaam weg, vaak tot de dood erop volgt.
Wanneer ik het langere tijd zonder lijfelijkheid moet stellen, dan begint mijn lichaam te protesteren. Kleine pijntjes dienen zich aan, die van nu en dan felle steken langzaam overgaan in een voortdurend zeurende pijn, die steeds scherper en nadrukkelijker wordt. Mijn tolerantie voor die pijn neemt een poosje toe, tot ze, zoals als nu, de grens heeft bereikt en ik iedere dag door hoofdpijnen geteisterd word. En wanneer ik weer aangeraakt word, wanneer mijn ziel zich via mijn lichaam kan uiten, dan verdwijnt dat als sneeuw voor de zon. Ik kan het niet uitstaan dat ik daarin zo afhankelijk ben van iemand anders. En het maakt me boos dat ik me daardoor gedwongen voel om op zoek te gaan naar iemand die dat te bieden heeft.
Ergens is het merkwaardig dat het zo lastig is om aan zo�n simpele en basale behoefte te voldoen. Ik denk ten minste dat ik niet de enige ben die een voortdurende behoefte aan fysiek contact heeft. Het is geruststellend, troostrijk en genotvol. Misschien is dat nog wel mijn grootste ergernis omtrent het Christendom omdat ik het als de grote boosdoener voor de scheiding tussen lichaam, ziel en geest beschouw waar die, in mijn ogen, een drieeenheid behoren te vormen.
En zo struikel ik van dag naar dag en ontmoet meer mannen in luttele weken dan in al de afgelopen jaren sinds ik in Amsterdam ben gaan wonen. Met een aantal van hen ontwikkelen zich vriendschappen. Ondanks alle gesprekken over het leven en de liefde bereikt de intimiteit niet het punt waarop aanrakingen, buiten de plichtmatige kussen bij begroeting en weggaan, een natuurlijk onderdeel van de relatie uit maken. Soms verdenk ik ze er van, dat ze me een beetje als gehandicapt zien nu ik rouw over het verlies van Mars en weer een stukje van mijn dromen ben verloren. En soms denk ik, dat ze me gewoon niet aantrekkelijk vinden. Of dat ik domweg gedoemd ben om door het gros van de mannen als een soort van oude crone gezien te worden. Nu ik steeds vaker zilver tussen mijn haren zie glinsteren zal dat waarschijnlijk alleen nog maar erger worden.