Lieve Mars,
Ik ga je vereeuwigen. Ik heb besloten dat mijn boek over jou, over mij en over de spelingen van het lot moet gaan. Misschien is dat wel het enige boek dat ik ooit zal schrijven. Misschien is het wel het laatste dat ik doe.
Je kijkt me aan vanuit je lijstje, en je glimlach spettert bijna uit het glas. Ik kan in wezen nog steeds niet geloven dat je dood bent. En ik ben bozer op niemand in bijzonder dan ooit tevoren.
Ik heb de hele avond buiten gezeten en naar de sterren gekeken. Venus werd vager en vager na mate het later werd. Ik had daar met jou moeten zitten. Of ik had je tenminste moeten kunnen bellen zodat we dezelfde hemel konden delen.
Ik ben zo moe, Mars. Het is meer dan een winterdipje, meer ook dan mijn verdriet om jou. Soms denk ik, dat de rek eruit is en dat ik op mijn laatste benen wandel. En steeds vaker bespeur ik daar eerder opluchting dan angst over.
Ik wil zo graag zin aan mijn leven geven. Maar ik ben mijn geloof aan het kwijtraken. Misschien is het al wel weg en teer ik nu nog op de herinnering er aan. In je eentje zin aan je leven geven; wel, dat is me nogal een klus.
Vanavond bedacht ik, dat eenzaamheid niet zo zeer een situatie of een omstandigheid is, maar veel eerder een fysieke kwaal. Ik voel het met iedere teug die ik inadem. Dan prikt en bijt het in mijn keel, naar mijn longen en zo mijn buik in. Als ik uitadem, dan vliegen er koude rillingen van binnen naar buiten en weer terug en dan trekken mijn tenen en vingertoppen pijnlijk samen. Ik adem iedereen die ik ooit heb liefgehad.
Een van de laatste dingen die je tegen me hebt gezegd, was dat je me zo heel erg lief vond. Niet een beetje lief en niet gewoon lief, maar heel erg lief. Maar weet je, Mars, lief gevonden worden betekent niet dat er van je gehouden wordt of dat je werkelijk aangeraakt wordt. Ergens is lief gevonden worden een drama.
Soms voelt het alsof mijn ziel alleen nog maar uit tranen bestaat. Zelfs in vreugde voel ik smart. Ik kan niet eens zeggen dat ik ongelukkig of bitter ben. Ik ben gewoon gemaakt van verdriet. En misschien is dat wel heel erg, heel letterlijk waar.
Ik dacht dat het niet zo veel was, dat ik van het leven wenste. Alles wat ik ooit heb gewild was een iemand die helemaal bij mij hoorde. Een thuis. Ik wilde koesterende armen, iemand die me gerust zou stellen. Iemand om naar te luisteren en mee te praten. Gehoord worden. Geraakt worden.
En het maakt me woest dat ik het twee keer kreeg en het twee keer verloor van het leven. Zo woest, dat als het nog eens het lef heeft om zich voor een derde keer aan te dienen, ik het misschien wel zo ver als het vliegen wil van me af wil meppen.
Ik heb alles. Een heerlijke plek om te wonen. Genoeg geld en genoeg tijd. Een pen. Gezondheid. Vrienden. Een scherpe geest. En ergens heb ik niets. Gek genoeg, met alles dat ik heb, heb ik niets.
Gigi