The kissing terms

18 september 2006
13 minuten leestijd
338 gelezen

“Bel ons niet, wij bellen u”. Hij lacht erbij en het klinkt als een grapje maar dat is het niet. Hij is bloedserieus en als hij dan echt weggaat, herhaalt hij het nog eens wat steviger. “Ik bel je. Maar dat kan best eens heel lang gaan duren”. Nu kijkt hij er ook heel ernstig, een beetje scheef en onzeker streng bij. Ik doe de deur achter hem dicht en haal mijn schouders op. Ik ben helemaal niet van plan om te bellen of te e-mailen deze keer.

Ik zie hem als ik naar de bar loop. Hij had hier vorige week al moeten zijn als vervolg op het feit dat we de dag er voor twee keer elkaars pad kruisten; ik het zijne op de filosofische afdeling in de boekenwinkel en hij het mijne nauwelijks een half uur later bij het theater. Dat ik hem vandaag wel zou ontmoeten, wist ik. Het kostte me zoveel moeite om mijn energie bij elkaar te rapen en me voor te bereiden op de confrontatie, dat ik er zelfs bijna om thuis was gebleven. Gelukkig belde een oude vriend of ik nog van plan was om te gaan en dat haalde me over de streep.
Ik bestel een drankje en besluit gewoon hier te blijven staan, naar hem te kijken en af te wachten. Ik ben niet van plan om zelf de eerste stap te zetten maar stel me wel helemaal voor hem open en ben bereid de eventuele klappen op te vangen.
Hij staat met een meisje te praten, eerst met zijn rug naar me toe maar wat later vinden onze ogen elkaar over haar hoofd heen. We wisselen vorsende blikken. Hij loopt weg en even denk ik, dat hij er weer vandoor zal gaan. Maar nee, een tijdje blijft hij op de hoek van de bar staan, opnieuw met zijn rug naar me toe. Ik raak in gesprek met een kennis. Hij gaat dansen. Ik ben benieuwd hoe lang het duurt voor hij onder mijn ogen een vrouw probeert te versieren: ik kan zijn triviale gevoelens ten opzichte van mij ‘horen’ alsof hij ze me in mijn oor fluistert. Ik kijk naar hem terwijl hij danst en zie hoe hij zijn armen in de lucht steekt. Ik begin te lachen en accepteer opgelucht het aangeboden drankje van de kennis.
Als hij wat later mijn richting uitloopt en me aankijkt, glimlach ik naar hem. Hij lacht zo half blij, zo half boos terug en opent met “Jij bent hier tegenwoordig ook iedere week”. Later vertelt hij wat ik vanaf dat moment begreep: hij was hier vorige week wel degelijk maar is voor de zoveelste keer voor mij op de vlucht geslagen. We gaan naast elkaar aan de bar staan en hij bestelt een biertje. “Ik vind jou helemaal niet ok”, markeert hij zijn ontsnappingsroute. Daarop smelten we heftig tongzoenend samen.
Een etmaal later ben ik na veertien maanden terug bij af. Het is verbazingwekkend gemakkelijk om weer met hem te zijn. Verbazingwekkend fijn en vertrouwd ook. En lastig. In onze gesprekken verraadt hij kleine details waaruit blijkt dat hij mij net zo min is vergeten als ik hem. Hoewel ik het prettig vind om bevestigd te zien wat ik al ‘wist’, krijg ik er geen jubelstemming door. Daarvoor liggen er te veel boosheid, irritatie en beschuldigingen achter zijn woorden.
“Telkens als ik weer eens naar jouw website ging om te kijken of je soms weer iets over mij had geschreven, dan kreeg ik binnen een paar uur een e-mail of SMS van je”. Het wil er bij hem niet in, dat ik niet kan zien wie er op mijn website komen en dat mijn communicatie naar hem geen rechtstreeks gevolg van zijn bezoeken aan mijn site is. Natuurlijk heb ik een overzicht van de ISP-nummers maar het zijne ken ik niet. Ik kan mijn eigen niet eens onthouden. Het is me nogal een helse klus om uit te zoeken wie achter welk nummer zit: dat is geen informatie die zomaar op te duikelen is, laat staan voor de 200.000 verschillende bezoekers van het afgelopen jaar. Hoewel ik veronderstel dat ik het op basis van een oude e-mail van hem misschien wel uit zou kunnen vissen. Dat is tot hij er over begon nog nooit bij me opgekomen. Uit zijn misprijzende gesnuif en de manier waarop hij het onderwerp terzijde schuift, maak ik op dat hij me niet gelooft.
Het stoort me dat hij me het etiketje ‘foute vrouw’ heeft opgeplakt en voortdurend probeert me op een leugen te betrappen. Soms denk ik dat hij bezig is om bewijslast te verzamelen om te staven waarom het beter is om niet met mij samen te zijn, als tegenwicht voor de aantrekkingskracht, het vertrouwen en de blijdschap die delen. Hij noemt dat seks en verschuilt zich standaard achter het gebruik van drank en drugs om te verklaren waarom hij bij me is en dingen zegt waar hij later niet meer aan herinnert wil worden.
Dat hij me na de eerste zoen helemaal blij en lief vraagt of hij het hele weekend bij me mag blijven, lag aan de drank, hoor ik de volgende dag. Hij wil graag alleen thuis blijven als ik soms de deur uit moet om een voorstelling te recenseren en als ik moet schrijven of werken, dan is dat niet erg en gaat hij ondertussen lezen of aan zijn paper werken. Hij wil samen met mij trio’s doen; met een man of met een vrouw als derde participant. Het verlangen dat uit zijn woorden spreekt, herken en deel ik.
Ik wil niets liever dan met iemand een open en vrije thuishaven scheppen van waaruit we samen lezen, studeren, schrijven en werken en onszelf – individueel en samen – op zowel geestelijk, spiritueel als seksueel vlak, ontwikkelen, realiseren en verwezenlijken. Uiteindelijk zou ik op die manier misschien zelfs met iemand kunnen samenwonen. En toegegeven, hij is voorlopig de enige met wie ik me dat echt voor kan stellen (hoewel ik deze zomer een ontmoeting had met iemand bij wie ik die belofte ook proefde en die nog steeds op de achtergrond in mijn hoofd rondspookt). Ik kan de keren niet meer tellen dat ik een voorstelling heb bezocht en wenste dat ik die samen met hem had gezien en kon bespreken. Hoe vaak ik een artikel heb geschreven en naar zijn opinie verlangde. Hoe vaak ik een boek heb gelezen en bepaalde delen aan hem voor had willen lezen. Maar ik wil dat altijd: of ik nu aangeschoten of nuchter ben.
Hij vindt mij niet oke en met die uitspraak wijst hij me vanuit zijn ratio volgens mij helemaal af. Ik vind zijn gedrag op punten allesbehalve oke maar toch vormt dat geen belemmering in wat ik voor hem voel. Ik vind hem lang niet altijd aardig, ik vind hem soms verschrikkelijk vermoeiend en vervelend maar in al dat heb ik hem voor alles lief. Ik weet niet of dat een heel volwassen manier is van liefhebben of juist een hele stomme en ongezonde. Gelukkiger ben ik er tot dusver niet van geworden, wijzer dan weer wel.
Ik ga niet langer moeite doen voor een onwillige man. Ik kan het niet eens meer, geloof ik. Ik vond het heel bijzonder en mooi om te merken dat er in die veertien maanden niets aan mijn gevoelens voor hem is veranderd en dat ik nog steeds evenveel om hem geef. Maar er zitten aan zijn kant gewoon te veel dingen scheef waaraan ik niets kan veranderen en waarmee hij zelf in het reine moet komen.
Zo blijft hij me hardnekkig zijn stalker noemen. Hij vond het vervelend dat ik regelmatig bleef proberen om hem over te halen met me te praten. “Als ik geen contact wil, dan moet je dat respecteren”, leest hij me het lesje nog een keer aan de bar. Ik geef hem volmondig gelijk, al heeft hij dat niet helemaal aan zijn kant want er is immers ook nog een andere kant aan het verhaal, het mijne.
Ik begin hem uit te leggen dat de manier en de reden waarom hij me uit zijn leven heeft geschrapt, voor mij keihard waren en dat mijn boosheid, verdriet en mijn behoefte om het uit te praten en af te ronden, voor mij uiteindelijk veel belangrijker waren dan zijn wens hem met rust te laten. Toch heb ik daarbij wel degelijk rekening met hem gehouden, hoe gek dat misschien ook klinkt. Ik heb hem alleen per e-mail en telefoon geprobeerd te overreden om het gesprek aan te gaan. Ik had veel meer kans gemaakt om te krijgen wat ik wilde als ik hem persoonlijk had geconfronteerd. Ik vond dat ik alle recht had om hem te laten weten wat ik nodig had maar dat ik hem niet voor het blok mocht zetten – even afgezien van het feit dat ik zelf na die enorme knauw ook niet stond te popelen om de zoveelste afwijzing te incasseren – en dat het uiteindelijk zijn besluit moest zijn. Maar dat vertel ik hem allemaal niet: het maakt immers niets uit op de meetlat van hoeverre hij last van mij heeft gehad.
Ik begrijp heel goed dat hij zich rot is geschrokken toen hij mijn nachtelijke en erg, erg dronken – ik beken het met schaamte – voicemail berichten afluisterde waarin ik hem vertelde dat ik het allemaal niet meer zag zitten en me dodelijk eenzaam voelde en hij een paar uur later ontdekte dat er een ongeidentificeerd lichaam in het Vondelpark gevonden was. Hij was woest toen hij me uiteindelijk na uren van twijfel en bezorgdheid met een flinke kater en knallende koppijn maar springlevend aan de lijn kreeg. Ik begreep best dat hij zich zo bezorgd had gemaakt, dat hij niet anders kon dan heel erg boos op me worden. Ik denk dat ik zelf anders had gereageerd maar ik was minstens zo ongerust en bang geweest hem te verliezen.
Dat hij die gebeurtenissen aangreep om me zonder pardon uit zijn leven te bannen, ligt minder gemakkelijk. Hij heeft me het toen niet eens uit laten leggen of me mijn verontschuldigingen aan laten bieden. Niet dat ik er iets aan kon doen dat die zwerver die nacht het loodje legde maar wel dat ik hem zo had laten schrikken en dat ik dingen heb gezegd die ik tot op zekere hoogte op dat moment misschien wel meende maar waarnaar ik nooit en te nimmer zou handelen.
Dat hij zichzelf tegenover mij voortdurend achter drankgebruik heeft verstopt en ten opzichte van mij geen enkele verantwoordelijkheid op zich neemt voor wat hij onder invloed heeft gedaan of gezegd, maakt het dubbel lastig. Hij rekent mij iets aan, waar hij zelf niet op afgerekend wil en kan worden terwijl ik ondertussen de volle verantwoording voor mijn dronken uitspraken van hem krijg toegeschoven. En dat terwijl ik na een week hard werken, een dag en een avond nauwelijks eten en veel te veel slechte wijn, echt ladderzat (ouch!) was en naar eer en geweten kan beweren dat ik op dat moment echt niet meer toerekeningsvatbaar was in wat ik er allemaal uit heb gekraamd maar evengoed: ik vind nog steeds dat ik daar wel verantwoordelijk voor ben.
Waar het om gaat, is dat hij me dat zelfs nu nog niet kan vergeven. Ik heb me er dit weekend royaal en meerdere malen voor verontschuldigd en het oprecht gemeend. Maar hij blijft er speldenprikken over uitdelen. Soms lachend, soms plagend, soms bozig maar altijd met een serieuze ondertoon. En zolang hij niet zover is dat hij het kan zien voor de uiterst vervelende samenloop van omstandigheden die het was, zolang hij niet begrijpt dat hij mijn kant van het verhaal mee moet wegen zoals ik het zijne doe, kan ik niet zoveel met hem.
Het is zinloos om hem te vertellen dat ik helemaal geen foute vrouw ben maar wel een vrouw die fouten maakt, die vaak betreurt en ze altijd probeert eerlijk toe te geven en te herstellen, als hij liever wil geloven dat ik het wel ben. Het is zinloos om contact met hem te zoeken als hij alles wat van mijn kant komt als een te grote claim op zijn vrijheid beschouwt. Wat schiet ik er mee op te proberen hem uit te leggen dat hij waarschijnlijk gewoon bang is mij te verliezen en zich nu al indekt tegen iets dat misschien nooit gebeurt als hij blijft roepen dat hij niets voor me voelt? Waarom zou ik me beroepen op alles wat er tussen ons is zolang hij het pertinent als ‘seks’ kwalificeert en me daarin ook nog eens op een hoop gooit met andere vrouwen?
Dus heb ik dit weekend vooral mijn schouders opgehaald en onderwerpen als liefde en verliefdheid angstvallig vermeden. Hij niet. Zaterdag gaf hij me tussen twee vrijpartijen door een lezing over verliefdheid en neurotransmitters. Het was volgens hem wetenschappelijk bewezen dat er pas sprake is van verliefdheid als je meer dan 95% van de tijd aan de ander denkt. Ik moest daar stiekem om grinniken en vroeg me af of hij het geturfd heeft en zichzelf heeft getraind om vooral niet aan mij te denken zodat hij zeker onder die 95% zou blijven. Hij verklaarde te denken nooit meer verliefd te worden. Nu is verliefdheid in mijn opinie vooral iets dat je jezelf moet durven toe staan en dus geloof ik direct dat het wel eens heel erg lang kan duren voor hij weer openlijk verliefd is. En dan kan ik wel beweren dat het wel erg opmerkelijk is dat wij na zoveel tijd weer in elkaars armen springen en ondanks wat er mis is gegaan, het toch nog even goed, mooi en vertrouwd is maar ik had geen zin om zijn voor de hand liggende antwoord aan te horen. Zolang ik het niet wetenschappelijk kan staven of tot hij zelf tot de conclusies komt, gelooft hij me toch niet.
Opmerkelijk genoeg had hij het ook meerdere keren over synchroniciteit. Ik had nooit verwacht dat hij ook maar iets in Jungs theorie zou zien, laat staan dat hij het tegenover mij zou uiten. Tot dusver stonden we vooral met gebalde vuisten tegenover elkaar als het om dit soort onderwerpen ging. Nu gebruikt hij de term om voorvallen te duiden waarin ik op kwam duiken in de tijd waarin we elkaar niet spraken maar ook om logisch te verklaren waarom we zo op elkaar ingespeeld zijn. Want het mag geen liefde heten.
Het is geen synchroniciteit dat ik zonder bewuste gedachte weet dat hij achter me ligt. Het lijkt alsof we nauwelijks hebben bewogen in onze slaap, al maken onze lichamen geen contact meer. Op hetzelfde moment dat ik – mijn ogen nog slaperig dicht en nauwelijks wakker – me naar hem toe beweeg, voel ik zijn arm om mijn middel om me terug te trekken naar het holletje waar ik in slaap ben gevallen. Wel lachen hetzelfde, zachte, verheugde lachje om onze verrukkelijke eensgezinde en zo natuurlijke bewegingen. Zijn ochtendmond vindt de mijne – ik stoor me niet aan de zijne en geneer me niet voor de mijne – en hij komt bij me binnen. Zo worden we het liefst samen wakker; turend in de ogen van de ander en zien hoe die steeds een beetje verder open gaan als de slaap langzaam wegebt. Het is geen synchroniciteit dat al onze bewegingen op elkaar zijn aangepast of dat we zonder woorden weten wat de ander wil. Het was geen synchroniciteit dat we zonder aarzeling in de disco begonnen te zoenen: het is een zeker weten dat wordt vertaald door onze energetische lichamen. We kunnen er in onze verbale communicatie nog zo’n zooitje van maken, onze etherische, mentale, emotionele en spirituele lichamen zijn wel degelijk erg goed op elkaar ingespeeld. We kunnen rationeel best besluiten niets met elkaar te maken te willen hebben: op het energetische en spirituele vlak gelden andere wetten en daar is onze verbintenis een hele andere.
Ik laat het aan hem. Ik doe gewoon wat ik al die tijd heb gedaan en houd de deur voor hem open zolang ik kan. Want wat wel is veranderd, is mijn behoefte. Ik heb hem lief en ik wil nog steeds graag met hem samen zijn maar niet meer ten koste van alles. Het is allang geen dwingend moeten meer. Het is gek maar ergens kan ik net zo gemakkelijk met als zonder hem leven. Ik heb hem heel erg lief maar niet nodig.

 

Meest gelezen

DigiGigi
Vorig artikel

De magie komt altijd later

DigiGigi
Volgend artikel

De muze en de slangenkuil