Een levensblije kriebel schiet door me heen als ik wakker word. Vergenoegd voel ik het zacht van de schone, zijden lakens op mijn blote huid. Ik draai me er nog een keer in rond en adem de Robijntjesgeur diep mijn neusgaten in. Dan spring ik vrolijk uit bed en spurt naar de keuken om koffie te zetten en een flesje Knor Vie te drinken. Straks ga ik gezellig naar de Noordermarkt. Lekker slenteren door de Jordaan, wat verse biologische groenten en brood halen, in de dozen met tweedehandsboeken snuffelen, ergens koffie drinken en mensen kijken. Ik heb me in lang niet zo los, vrij en krachtig gevoeld.
De dromen begonnen tijdens de wassende maan. In mijn woonkamer zaten zes redactieleden. De tafel stond vol met kopjes, glazen, koffie, thee en koekjes. We waren aan het vergaderen over toekomstige projecten. Het gesprek ging over het marketingbudget toen de deurbel onverwacht ging. Voor de deur stond de rossige tennisleraar met wie ik een jaar of twaalf geleden een relatie had en die ik een tijdje geleden weer ontmoette. Hij wilde binnenkomen maar ik weigerde. Ik was nog nauwelijks weer boven of de deurbel ging opnieuw. Geirriteerd vloog ik de vier trappen weer af, ervan overtuigd dat de tennisleraar alsnog kwam reclameren. Maar ik trof er de oude vlam aan met wie ik na de dood van Mars kortstondig iets had. Ook hem liet ik voor de deur staan. Weer boven schonk ik een verse kom koffie in, toen de bel voor de derde keer ging. De journalisten barsten in schaterlachen uit. Deze keer diende woestaantrekkelijke man zich aan. (De affaire met hem behoort al maanden tot het verleden maar we zijn nog steeds bevriend.) Hem liet ik wel binnen. Toen de bel voor de vierde keer ging, bood een van de redacteuren aan naar beneden te gaan. Inmiddels had ik de slappe lach en riep dat hij iedereen binnen mocht laten voor deze bizarre reunie behalve de filosoof. Hij kwam alleen terug.
De volgende nacht had ik dezelfde droom. En de nacht erna weer. Na drie terugkerende dromen werd ik op de sterfdag van Mars wakker met een lijf zwaar van herinneringen. Het is gek hoe het verdriet in zijn energetische vorm precies dezelfde is als toen ik de onheilstijding net had gekregen en het evengoed geen pijn meer doet. Het is een fabeltje dat de tijd alles heelt. Alleen de manier waarop ik met het verdriet omga, is veranderd – niet het verdriet zelf. Ik ben voorbij het verlangen, voorbij het gemis.
Over die dingen liep ik te mijmeren zonder er helemaal uit te komen, terwijl ik een wandeling door de buurt maakte en onderweg wat boodschappen deed. In de Schinkelgracht lag een praam met daarop vier gevelde bomen. Een vijfde werd in touwen gepakt door een stel mannen in oranje werkvesten. Zo rechtop, in afwachting van zijn executie, leek hij tenger en bescheiden, veel minder krachtig dan de al gevallen reuzen die met hun voeten in zeil verpakt op de zachte golfslag dobberden. Terwijl rondom supermarktklanten hun fietsen en auto’s parkeerden, met hun boodschappen zeulden en hun jengelenden lawaaikinderen onder de duim probeerden te houden, stond ik daar aan de kade met tranen in mijn ogen naar de sterfscene aan de overkant te kijken. Die nacht was de droom verdwenen.
Vier dagen later. Ik zit met zes redacteuren op het balkon. Het is onze maandelijkse sociale borrel en een van hen heeft voor de gelegenheid heerlijk gekookt. Het was een stralende nazomerzondag, en de avond bijna zwoel. Mijn telefoon gaat. Het is de rossige tennisleraar. Ik druk het gesprek weg en luister later naar zijn voicemail.
Een dag of tien eerder heb ik hem verteld, dat ik geen toekomst in ons zie. Het weekendje samen tijdens festival Noorderzon was fijn en leuk, een onverwacht kadootje. Tijdens de herhaling een paar weken later in Amsterdam, groeiden de kleine haarscheurtjes al uit tot lelijke barsten, en toen ik hem die nacht in mijn slaap boos uit mijn bed mepte, wist ik genoeg. Nu wil hij dat ik alsnog naar Groningen kom en ons een kans geef. We zijn veranderd, vindt hij. Ik twijfel. Uit loyaliteit. Omdat we wel altijd pret hebben en ik het heel gemakkelijk vind bij hem te zijn. Omdat ik hem niet wil kwetsen. Omdat we misschien die kans verdienen. Omdat ik het hem misschien moet gunnen zelf en in zijn eigen tempo, te ontdekken wat ik al weet. Op dinsdag laat ik me overhalen het weekend bij hem te komen logeren en het uit te knokken. Maar ik twijfel nog steeds.
De volgende ochtend sta ik om zes uur naast mijn bed. Boven het balkon schittert de oogstmaan in haar volle glorie. Als het iets later schemert, strijkt een merelmannetje neer in de kruin van de berk en begint – met de volle maan als decor – de dag te bejubelen. Ik tintel van vreugde en weet weer: dit! Hier! Nu! Opgetogen begin ik aan mijn werkdag. Aan het eind van de ochtend klik ik per ongeluk op het programma-icoon van MSN messenger, dat ik de laatste maanden nauwelijks meer gebruik. Ik besluit in te loggen. Nauwelijks online, springt een chatvenster open en daar is na maanden van stilte, woestaantrekkelijke man weer. Alsof hij nooit is weg geweest.
We hebben weinig tijd. Ik heb een deadline en hij moet zijn dochter gaan halen. Later die middag komt hij me weer opzoeken. Dan cammen we en kijken elkaar in de ogen. Het is fijn hem weer naar me te zien lachen. Soms tikken we een tijdje niet en kijken alleen maar stil naar elkaar. Ik wil mijn hand door het scherm steken en zijn wang strelen. Ik wil hem aanraken, zijn witte overhemd losknopen. Hij weet het want hij doet het zelf. Ik herinner me alles weer: de eerste, wat onwennige minuten waarin we als onbekenden tegenover elkaar staan. De haast boze spanning die na wat beleefdheidsfrasen verandert in voorzichtige hunkering. Onze handen die elkaar vinden om de wederzijdse overgave te bevestigen. En dan is er alleen nog maar die warme, zachte ballon waarin niemand dan wij bestaat.
“Het is goed je direct in mijn broek te voelen”, zegt hij. Ik moet erom lachen en weet niets te zeggen. Ik ben ook blij dat ik hem alleen maar hoef te zien om weer “hebbe, hebbe, hebbe, nu!” te voelen. Mijn libido was de laatste maanden in diepe slaap gesust. Ik vond dat stiekem wel rustig.
Ik zeg dat ik moet werken als hij zijn broek losknoopt. Ik vertrek als ik zijn hand naar zijn geslacht zie gaan. Hij heeft er pret om. Ik niet. Ik neem dit soort dingen – bijna alles — uiterst serieus. Dit vind ik te gemakkelijk. Iets dat we af kunnen doen als een opwelling waarvoor we ontoerekeningsvatbaar zijn. Iets dat per ongeluk gebeurde en dat geen opzet was. Ik wil tegenover hem staan en weten: dit is wat wij willen. Binnen dit tijdsframe kiezen wij heel bewust voor elkaar en daarvoor hebben we de gelegenheid uit volle overtuiging gecreeerd. Dus ik stap uit. Ik negeer het stemmetje in mijn hoofd dat probeert me over te halen te blijven, me mee te laten voeren. Wie weet waar het toe leidt? Misschien worden we weer zoals in het begin, keert het momentum, zoals hij dat noemde, terug. Ik verlang naar hem maar dit is niet hoe ik het wil.
’s Avonds bel ik de tennisleraar en zeg het weekendje samen af. Ik vertel hem niet dat het is omdat ik me realiseerde dat ik voor hem nog geen fractie van de begeerte voel, die me vandaag weer voor woestaantrekkelijke man overviel. Ik geef hem de rationele argumenten die uitsluitend over mijn beperkingen gaan. Hij slikt ze niet alleen, hij beaamt ze. Het gemak waarmee hij de door mij aangedragen pleisters op zijn ego plakt, wekt mijn medelijden op. Toch probeert hij de deur op een kier te houden. Daar word ik een beetje droevig van. Voor hem. Ik weet dat ik zijn telefoontjes nooit meer zal beantwoorden.
Een dag later krijg ik een spannend SMSje van een oude vlam die een avondje bij mij thuis ‘for old times sake’ voorstelt. Dan dringt pas tot me door dat mijn terugkerende droom, ook een voorspellende droom is. Een droom die in drievoud (alles wat je uitzendt, komt drie keer bij je terug, is een van de ‘wetten’ in de wicca) naar me is gezonden en die me voorbereidt op en sterkt in de uitdagingen die zich rond deze oogstmaan aandienen. Het is de eindtoets in een lang proces waarin ik een oud en ongewenst gedragspatroon heb proberen te overwinnen. Ik kies voor de derde keer deze week voor mezelf en zeg nee.
Een paar uur later krijg ik een Google nieuwsnotificatie over een totaal ander onderwerp met daarin de naam en het mobiele telefoonnummer van de filosoof. Ik hoop dat het daar bij blijft maar weet bijna zeker dat de heftigste confrontatie van de vier nog moet komen.
Hoewel hij er al langer dan een jaar niet is geweest en heeft geroepen dat hij er nooit meer zal komen, ligt het toch voor de hand dat die in Nataraj plaats zal vinden: daar hebben we elkaar ontmoet en daar hebben we eerder strijd geleverd. Ik heb al weken geleden aan verschillende vrienden beloofd, dat ik er vrijdag tijdens het vollemaansfeest, o hoe toepasselijk, zal zijn. Het is gek maar die hele dag ben ik volkomen ontspannen. Ik tuttel en troetel. Ik sop het huis, maak het bed op met schone lakens, zet wierook en essentiele olie klaar, doe waxinelichtjes in de veertig houders en stop de koelkast vol met eten. Ik tref voorbereidingen alsof ik een weekend met een geliefde door ga brengen, en toch weet ik tijdens dat alles heel zeker dat ik vandaag alleen wakker word.
Rond een uur of zes ga ik eten met de dj. Daarna rijden we samen naar het Muiderpoorttheater. Ik heb geen kriebels in mijn buik en ben niet gespannen. Ik heb het naar mijn zin. Ik weet me omringd met vrienden en mensen die ik graag zie en vice versa. Toch schrik ik als de filosoof de trap opkomt en we elkaar aankijken. Hij maakt een pathetisch nee-gebaar met zijn wijsvinger. Ik voel de slappe lach opkomen maar word afgeleid door de spanning in mijn buik en het plotseling trillen van mijn ledematen. Dat had ik na onze affaire ook als ik hem tegenkwam. Plotseling dringt het tot me door dat dit niet het zuivere, mooie hebbe, hebbe, hebbe-gevoel is dat woestaantrekkelijke man bij me oproept, maar adrenaline die ik aanmaak als reactie op de stille agressie en boosheid die hij in zich draagt. Ik ben voorbereid op gevaar, al ben ik niet bang.
Ik ga dansen om symbolisch mijn plek in het licht op te eisen. Hij staat gebukt onderaan de trap en ziet me niet aankomen. Op het moment dat ik hem passeer, komt hij overeind. Even wil ik opzij schieten om weer achter hem te komen. Dan recht ik mijn rug en keer hem die doelbewust toe. Ik vrees hem niet langer want hij raakt me niet meer. De liefde, de ontroering, de vertedering: alles is verdwenen.
Hij heeft het nog niet door. Ik sta de laatste twee uur van de avond bijna voortdurend op de dansvloer en laat me meeglijden in de energie en blijdschap. Telkens als hij gaat dansen, belandt hij in mijn buurt. Ik zie hoe hij de vrouwen in de zaal afwerkt, contact legt en weer afdruipt. Soms probeert hij oogcontact met me te maken. Ik kijk naar hem zonder hem te zien. Hij daagt me zoals vroeger uit, dichterbij te komen. Dan doe ik een paar passen in zijn richting. Hij in de mijne. Dan draaien we wat weg, komen weer wat dichterbij. Ook nu al dansen we in elkaars ritme. We kijken eerst wat boos en stoer, dan beginnen we gelijktijdig te glimlachen en dansen we samen tegen de rest van de wereld. Hij maakt dan nog een paar boze opmerkingen om op voorhand de schuldvraag bij mij neer te leggen en dan geeft hij zich over. We glijden in elkaars armen en verliezen ons in euforische kussen, spelen nog wat voor we ons naar huis en bed haasten. Maar deze keer niet. Ik kom niet eens in de verleiding. Zonder er echt over na te denken, blijf ik me instinctief bij hem wegdraaien en mijn eigen ruimte zoeken. Ik kijk naar hem, en weet: dat is alleen maar iemand die ik ooit heb gekend.