Monddood

22 mei 2007
6 minuten leestijd
365 gelezen

Met een spijkertje maak ik kleine gaatjes in een paar lege lucifersdoosjes. De lucifers heeft opa goedig in een grote, natuurstenen asbak met oranje glazuur uitgestort. Hij heeft me op de grote werkbank in het pakhuis getild en terwijl hij orchidee�nstukjes aan het maken is voor de winkel, maak ik mijn insectenhuisjes. Dat het eigenlijk kooien zijn waar de arme lieveheersbeestjes, torren, spinnen en pissebedden tegen de muren oplopen en wel gek moeten worden van het uitzichtloos rondjes draaien, bedenk ik nu mijn oog op een per abuis in de boekenkast beland luciferdoosje valt terwijl ik een rustpunt voor de over elkaar heen buitelende emoties en rationele gedachten probeer te vinden.

Ik zit zelf ook in zo�n veel te krap doosje. Op de een of andere manier moet ik leren in mijn kracht te gaan staan en uit te breken. De laatste dagen stoot ik zelfs in mijn eigen huis voortdurend mijn kop, waardoor ik maar heb besloten deurbel en telefoons te negeren en mijn e-mail hooguit eens per dag een snelle blik waardig te gunnen. Grijs en regen maken het er allemaal niet beter op. De e-mail van Woestaantrekkelijke Man, die volgt als uitleg op zijn – niet voor mij maar voor een nieuwe vlam bedoelde – uitnodiging om te webcammen en de grove, brute manier waarop hij me vervolgens afpoeierde, is de druppel die de grote tranenvijver in mijn buik onbeheerst doet overlopen.
Misschien wat liever en aardiger geformuleerd, bevat het evengoed de door mij verafschuwde, ziekmakende boodschap dat ik te veel ben. Te veel van alles. Te veel van het goede vooral. �Jouw prachtige, meer dan 100% aanwezigheid maakt mij nerveus�, schrijft hij en vormt daarmee de laatste in een lange rij mannen die in de loop der jaren met dezelfde mededeling mijn leven weer net zo hard zijn uitgerend als ze verrukt binnen kwamen stormen. En net zoals het merendeel van zijn voorgangers houdt ook hij mijn slaapkamerdeur gemakshalve nog wel even op een kier.
Hij is de laatste en hij blijft de laatste. Ik kan het niet meer. Wat hij � wat zij allemaal � te veel vinden, is maar een fractie van mij. Ik pleeg al sinds 1999 zelfcensuur en die is sindsdien na iedere man alleen maar strenger en vergaander geworden. In mijn hoofd draag ik een enorme lijst met me mee van dingen die ik niet moet doen omdat ik proefondervindelijk heb vastgesteld, dat ze niet goed vallen. In dat proces heb ik mezelf meer en meer monddood gemaakt en zeg alleen nog maar iets als ik redelijkerwijs aan kan nemen dat het geen schade oplevert.
Iedere vorm van communicatie benader ik als een mijnenveld waarin ik me uiterst omzichtig moet bewegen. Ik heb tegenwoordig een lijstje op mijn computer (mijn brein is slecht met data, irrelevante informatie tenzij symbolisch) met wanneer ik met wie heb gesproken, geschreven of gebeld. Ik heb een lijstje in mijn hoofd met hoeveel tijd ik iemand het beste kan gunnen na het laatste contact � te snel contact opnemen, levert in mijn ervaring net zoveel problemen op als te lang niets laten horen. Ik heb een lijstje in mijn hoofd hoe ik iemand het beste kan benaderen: losjes en nonchalant bij de een, betrokken en rustig bij de ander, alleen maar vrolijk en zeker niet serieus bij die, juist serieus bij degene die mijn humor niet kan volgen, levendig en adrem bij de volgende en zo maar door en door en door.
Laatst heb ik in mijn hoofd geturfd hoe vaak in een gesprek iets niet zeg en er alarmbelletjes afgaan die potentieel gevaarlijke onderwerpen en gedachten die misschien beter onuitgesproken blijven, aangeven. Dat kwam minstens eens per vijf minuten voor. Met een paar wijntjes op voel ik me vrijer, maar zelfs dan blijf ik alert. Ik ben dus precies zoals het opgesloten lieveheersbeestje uit mijn kindertijd: ik sta mezelf net genoeg lucht toe om te blijven leven maar ook niet meer dan dat.
Het is zinloos het wie dan ook kwalijk te nemen. Ik zou ook niet weten wat ik al die voormalige vrienden en geliefden kwalijk m�et nemen. Dat ze zich tot mij aangetrokken voelden, wat later tot de ontdekking kwamen dat ze toch minder bij mij op hun gemak waren dan verwacht of gehoopt – en daar hun conclusies uittrokken? Moet ik ze de � in mijn ogen � onbeholpen en slordige manieren waarop ze dat deden kwalijk nemen, alleen omdat ze mij onbedoeld tot in het diepst van mijn ziel kwetsten en terwijl ik kan zien dat het nooit uit boosaardigheid maar altijd uit dwingende noodzaak, onvermogen, paniek of zelfs angst gebeurde? Ik geloof niet dat het eerlijk is dat te doen, en bovendien dus volstrekt zinloos. Het verandert niets aan de werkelijkheid.
Maar toch. Zonder boos of wraakzuchtig te zijn, zonder het zelfs maar een seconde echt te menen, wens ik me dat ik af en toe heel even iemand iets mijn pijn kan laten voelen. Ik kan niet uitleggen hoe het voelt te weten dat mannen waarvan ik hield, me nooit hebben gemist en alleen maar razend opgelucht zijn dat ik weer uit hun levens verdwenen ben. Dat ze me liever negeren dan zelfs maar een groet te gunnen. Hoe het is �s ochtends wakker te worden in de wetenschap dat iedereen, vrienden, collega�s, familie, minnaars en zelfs bekenden, eerder vroeger dan later het punt zullen bereiken waarop ze me vooral als lastig ervaren en ik uit adresboeken geschrapt word. Hoe het is te leven in een realiteit waarin je jezelf moet doseren en je de rest van de wereld tegen jou in bescherming moet nemen, wil je nog iets hebben dat op een sociaal leven lijkt. Als zoveel mensen, echt vrijwel iedereen met wie ik meer dan oppervlakkig en/of volstrekt vrijblijvend ben om gegaan, na verloop van tijd telkens tot diezelfde conclusie komt en merkt dat hun leven leuker is zonder mij dan met, dan kan dat niet aan al die mensen liggen.
Ik kan die kloof niet bedwingen. Ik kan het niemand, ook mezelf niet kwalijk nemen dat het niet lukt. Ik heb mijn stinkende best gedaan, mijn hele leven lang. Ik probeer attent te zijn, medelevend, iedereen die daarom vraagt de gewenste aandacht te geven en eerlijk te zijn als ik dat niet wil of kan opbrengen. Ik probeer aardig, vriendelijk, beleefd en behulpzaam te zijn, het goede te doen, in te passen, niet al te erg op te vallen, mezelf niet op de voorgrond te plaatsen, goed te luisteren en rekening te houden met de wensen en verlangen van anderen. Het haalt niets uit, uiteindelijk ben ik toch voor alles weer de lastpak.
Dus ik houd er mee op. Ik ga niet langer proberen die brug tussen de rest van wereld en mijn onbewoonde eiland te slaan maar ik ga me er zo ver als ik kan op terugtrekken. Als ik kijk naar de berg volgesnotterde papieren zakdoekjes naast mijn bed, mijn brandende ogen, kloppende hoofd en rauwe neus voel na weer een middag brullen van ellende, dan weet ik dat ik daar een eind aan moet maken. Ik kan zo niet verder, ik wil zo niet verder. Dus ik blaas de brug met deze pennestreken op en neem mijn intrek in mijn ivoren toren, mijn zo verguisde, zo gevreesde maar nu omarmde erfdeel.

Meest gelezen

DigiGigi
Vorig artikel

Het onmogelijke dilemma

DigiGigi
Volgend artikel

Dromen rond de oogstmaan