Oh, she talks to angels

22 oktober 2007
4 minuten leestijd
396 gelezen

De tabak van het zelfgedraaide sigaretje is al wat uitgedroogd. Platgedrukt heeft hij zich verstopt tussen de lakens naast mijn zwarte string. Ik rol hem terug in zijn vorm, zak onderuit in een stoel en steek hem aan. Ik kijk naar het bevreeen bed, naar de verfrommelde lakens, de kreukels in de kussens waar onze hoofden naast elkaar lagen. Verduveld.Dit had een afscheid moeten worden.

De natuurlijke overgang waarin erotische aantrekkingskracht transformeert tot platonische vriendschap. Het punt waarop seks ineens hilarisch grappig wordt en zijn magische spanning verliest. Na zes maanden zonder elkaar te zien, na zes maanden van sporadisch contact, had het zo moeten gaan. Waarom verwondert het me eigenlijk dat het niet zo ging? Ik druk het shaggie resoluut uit. Waarom zou ik er over nadenken, er over piekeren? Ik wil niet thuis zitten en me overgeven aan bespiegelingen waar ik bekaf van word. Ik wil blij zijn, en vrolijk. Ik wil genieten van het roze, van de gloed.

Ik kan zo twintig redenen opnoemen waarom ik beter nee had kunnen zeggen. Ik kan ook zo twintig excuses opnoemen waarom ik ja moest zeggen en die allemaal te maken hebben met het universum, de loop der dingen, lotsbeschikking en met mijn lieve, gekke, dode Mars. Toch is er maar een reden, een natuurwet, die het allemaal rechtvaardigt. Zodra ik hem zie, vloei ik over van liefde. Ik verander in warme, zachte bubbelenergie en ben zo intens gelukkig, dat ik er oneindig verdrietig van word. Die aanraking van vergankelijkheid tilt me op, verlicht me en alles wat pijn is, verandert in nog meer, nog stralendere liefde. Misschien mag het niet, kan het niet, hoort het niet. Misschien is het dom, onhandig, zelfs wanhopig en zeker lastig. Het is misschien niet van deze wereld en deze tijd maar dat maakt me niet uit. Ik ben ook niet van deze wereld of van deze tijd. Ik houd van hem. Dus zal ik altijd ja, en nooit nee zeggen.

Een paar uur later zit ik op het terras van de Kat en laat de markt aan me voorbij gaan. Iedereen is samen. Ik droom mezelf en wandel naar de Lindenstraat. De opgewonden haast van mijn hakken op de klinkers weerklinkt in mijn hoofd. Ik zie het armtierige boompje naast zijn deur, de balkondeuren staan op een kier. Hij draait de muziek weer eens veel te hard. Hij draagt zijn blauwe trainingsbroek en een wit, strak shirt. Wedden dat hij op blote voeten de deur open doet, dadelijk? Ik raak los.

Ik zit op het terras van de Kat en kijk van bovenaf naar mezelf. Mars houdt mijn hand vast en kijkt met me mee. Hij glimlacht naar me. Daar beneden heeft niemand door dat ik hier zit. Dat hebben ze nooit. Als ik hier ben, reageer ik juist duizend scherper en meer alert. Ik ben liever, toegankelijker en opener op het aardse als ik gelijktijdig met Mars in het andere zweef. De serveerster vraagt of ik nog iets wil drinken. Ik wil een muntthee bestellen maar Mars dringt aan op een rosé. Ik wil de controle houden, hij lacht me uit, zegt dat ik altijd en overal de controle houd, zelfs als ik denk dat het niet zo is.

Ik ben bang, vertel ik hem. Bang voor het zwarte gat waar ik straks onherroepelijk weer in tuimel. Straks, als ik alles en iedereen heb gezien, zoveel liefde heb gevoeld, zo blij ben geweest en het toch allemaal zo scherp en rauw en pijnlijk heb gezien en herkend. Dat is wanneer hij verdwijnt en ik in paniek achterblijf. Dan ben ik weer Pinkelotje in een wereld die veel te groot voor mij is, waar ik niet met mijn voeten aan de grond kom als ik op een stoel probeer te zitten. Dan weet ik zeker dat ik nooit meer de weg naar hem terug zal vinden. Ik zal vergeten hoe ik gelijktijdig daar en hier kan zijn.

Mars kust me. Hij draait zijn vinger rond de lastige krul die altijd voor mijn ogen springt. “Je wandelt al tien jaar tussen de werelden. Je vindt me wel terug. Ik weet dat ze zeggen dat je mijn dood niet goed hebt verwerkt. Maar wie zegt, dat zij gelijk hebben? Zij zwijgen dood, en dus zijn hun doden dood.” Hij kust me nog eens. Ik ruik zijn geur, voel zijn warme lippen, het zacht van zijn tong, de kracht van zijn lijf. We kijken elkaar aan. Kijken samen naar het terras en zien hoe ik met de vrouw aan het tafeltje naast me praat. Hij kust me opnieuw, knipoogt ondeugend en dan krijgen we de slappe lach. “Oh, she talks to angels. They call her out. Yeah, they call her out. Dont you know that they call her out by her name.” Hij zingt het zo hard, dat ik denk dat iedereen hem hoort

Meest gelezen

DigiGigi
Vorig artikel

Dromen rond de oogstmaan

Volgend artikel

Eigen schuld, dikke bult en de liefde