Bescheiden heiligdom

2 juni 2008
6 minuten leestijd
400 gelezen

Op het terras verkondigt een stel uit de kluiten gewassen Duitse toeristen tegen een beginnend grijzend Nederlands koppel van ongeveer dezelfde leeftijd, dat ze het hele eiland al hebben gezien. Ze zijn gisteren aangekomen, vertrekken de volgende dag en vragen zich af, wat er verder nog te doen is op Terschelling. De mannelijke helft van het duo vraagt verbaasd hoeveel kilometer de twee dan wel niet hebben gefietst, en waar ze allemaal zijn geweest. De Duitser kijkt hem minachtend aan en rammelt nadrukkelijk met een sleutelhanger met een Mercedes-embleem. De Nederlandse vrouw verschiet van kleur, vergeet prompt haar Duitse vocabulaire en kreet in het Engels: “You have seen nothing!”

Aan het tafeltje naast hen barst ik in lachen uit. Ik heb geen boek of zonnebril om me achter te verschuilen maar dat deert me niet. Terschelling in een auto willen doen, is net zo absurd als Amerikanen of Japanners, die denken Europa in een weekje te kunnen bekijken. Dit eiland moet al wandelend en fietsend gevoeld, geroken, geproefd, gehoord, ervaren worden voor je het kunt zien. En het is schitterend, het is magistraal.
De prachtige avond en de voorzichtige inzet van de zonsondergang riepen me gisteravond naar de dijk. Vanaf De Stormvogel wandelde ik via Kinnum, een van de oudste gehuchten op het eiland richting de zee. Het streekje wordt al genoemd in een akte uit 992 en telt een handjevol boerderijen en huisjes. In het weiland komen twee koeien dichterbij als ik ze nader. Eentje begint luid te loeien naar een moeder en haar kalfje aan de overkant. Die komen ook dichterbij, en bekijken me alsof nog nooit eerder iemand als ik hebben gezien. In het over en weer loeien, hoor ik een luidkeels commentaar op mijn verschijning, en ik vraag me af of ik ze uit moet leggen dat ik die grote, zwarte zonnebril draag tegen de kleine vliegjes die rond deze tijd in groten getale rondzwermen en worden aangetrokken door mijn oogwit. Wat verderop word ik nauwlettend bestudeerd door een rode, slanke poes met bakkebaarden, die zo uit een tekenfilm van Walt Disney is weggelopen. Een arrogante, bruine bok observeert me vanuit zijn ooghoeken. De stoere, zwarte Friezen met hun hoogbenige veulens keuren me geen blik waardig. De ganzen op het veldje verderop slaan alarm als ze mijn voetstappen horen, maar als ik ze passeer zonder dichterbij te komen, bekommeren ze zich weer om het zinken emmertje met lekkernijen.

Stormvloed
Boven op de dijk word ik als altijd bevangen door een mengeling van ontzag en ontroering. Aan de ene kant glinstert de Waddenzee goudblauw in de lage zon, aan de andere kant strekt de polder zich frisgroen voor me uit. De zilte geur mengt zich met die van pas gemaaid gras – de eerste lading hooi ligt al gebundeld en opgestapeld op het erf van de boerderij. Dit is mijn favoriete plek van het eiland. Het is – op wat passerende fietsers en de enkeling die hier zijn hond uitlaat – bijna altijd verlaten. De zee is vanavond kalm en vriendelijk. Maar ik weet dat ze dat niet altijd is. Wanneer ik vanaf hier in westelijke richting wandel, kom ik ergens de terpresten van Stortum tegen, dat in 1825 tijdens een stormvloed verloren is gegaan.
Ik wandel oostwaarts. Eerst een stuk over de dijk. Het gras is hoog, en overal ligt schapenpoep. Ik draag slippers met een stevige zool. Die zijn comfortabel en komen het dichtst in de buurt van op blote voeten lopen; wat ik het liefst altijd en overal zou doen. Maar ik ben beducht voor zowel de uitwerpselen als de teken, die de zachte winter ongetwijfeld hebben overleefd en dit jaar in een nog veel grotere populatie op het eiland zullen vertoeven. Dus ik daal af en wandel verder over de onregelmatige, verharde weg achter de dijk. De weidevogels nemen me die keuze niet in dank af.

Kraamkamers
Ik wandel door hun kraamkamers. Om de paar honderd meter wordt het domein afgebakend door een andere soort. Allemaal bewaken ze hun eieren en jonge kroost met fel gekrijs en gefladder. De grutto schreeuwt zijn eigen naam en scheert vlak boven mijn hoofd. De Noorse stern zoekt het hogerop maar maakt meer lawaai en nog dreigender manoeuvres. Ineens komt het plot van The Birds me zo onwaarschijnlijk niet voor. In de sloot vliegen een pappa en mamma eend verschrikt op, en laten tot mijn ontsteltenis hun elftal van kleine, zwart met oranje kuikentjes aan hun lot over. Eentje neemt het voortouw en leidt de rest van de club naar het beschermende riet aan de zijkant. Gelukkig, want dit is ook het geliefde jachtterrein van de majestueuze kiekendief. Een stukje verderop zwemt een moedereend met haar zwartwit gevlekte jonkies. Onder het diep uit haar keel komende gekwek, nemen deze een spurt en schieten als opgevoerde racewagentjes voor haar uit, hupsakee, ook de veilige schuilplaats van het riet in. Zelf sluit ze de toegang af door er over haar volle breedte voor te gaan liggen. Verbeeld ik het me, of blaast ze zichzelf een beetje groter en indrukwekkender?

Namekkeren
Terwijl ik de boze en opgewonden vogels trotseer, en me ondertussen verontschuldig voor mijn brutale inbreuk op hun privacy, ontdek ik dat ik met geen mogelijkheid via het weiland terug kan. Alle paden worden afgeschermd met hekken met daarop bordjes dat er tijdens het broedseizoen geen vrije toegang is. Dat loopt tot 1 juni, dus strikt genomen mag ik er nu weer gebruik van maken maar geen haar op mijn hoofd die er aan denkt de vogels nog meer te plagen dan ik al doe. Dus zit er niets anders op dan via Suryp te gaan, en van mijn blokje om een stevige wandeling van ongeveer anderhalf uur te maken.
In de verte zie ik een grote kudde schapen met hun lammetjes een flink stuk van de dijk bevolken. Zij zien mij ook aankomen, want de voorste gelederen zetten zich schrap en staren me al aan. Als ik het veerooster oversteek – iets dat zij met hun kleine hoefjes niet kunnen – beginnen een paar grote schapen te blaten. Een stukje verderop nemen een paar andere de kreet over, en zo galmt de aankondiging van mijn arriveren door de polder. Ze laten me telkens tot op ongeveer vijf meter komen voordat ze in groepjes moeder en kinderen verontwaardigd de dijk oprennen. Daar blijven ze dan staan en kijken me na, terwijl ze onderling nog steeds over mij namekkeren. Ze zijn met zoveel meer, dat ik blij ben dat ze te dom zijn zich dat te realiseren. En dat ik met schapen en niet met geiten te maken heb, die zoveel terughoudendheid vaak niet aan de dag leggen.

Watergeuzen
Opgelucht steek ik weer een veerooster over. Er onder ligt een dode eend stinkend te rotten. Ik laat de blatende meute achter me en bereik het pal aan de dijk gelegen Suryp. Op Terschelling wordt naar dit gehuchtje ook vaak verwezen met de naam Striep, een heel oude nederzetting die iets verderop heeft gelegen maar vier oorlogen met de Engelsen over de zeerechten niet heeft overleefd. Een kwartiertje later bereik ik de overblijfselen van het echte Striep, de grafheuvel met daarop nog het fundament van de Sint Maartsenkerk, die in 1569 door de watergeuzen in brand is gestoken.
Ik beklim het heuveltje om even op het bankje van het uitzicht te genieten. Overdag lopen hier altijd toeristen tussen de oude, scheve en geelbemoste zerken, maar tegen het vallen van de avond, ben ik hier meestal alleen. De sfeer is onbeschrijfelijk, bijna onwerkelijk sereen voor een plek als deze. Ik heb aan begraafplaatsen normaal gesproken een broertje dood. Zeker aan de heel oude waar de geschiedenis zo nadrukkelijk is getransformeerd tot een aanraakbare energie, dat ik spontaan allerlei indrukken en beelden voor mijn geestesoog zie opdoemen, soms zelfs flarden van gesprekken, ruzies en gevechten hoor. Sinds ik in Drenthe ‘getuige’ was van een klopjacht op een weerloze vrouw, loop ik met een grote boog om de hunebedden heen, en heb ik al jaren geen voet meer op die oeroude grond gezet. Maar het Strieperkerkhof, dat zich aan de rand van het hedendaagse Terschellinger leven bevindt, is een vriendelijk en bescheiden heiligdom.

Meest gelezen

DigiGigi
Vorig artikel

Zeelucht, wat ik u brom

DigiGigi
Volgend artikel

Liefde als meervoudsvorm