De katten liggen opgekruld in een stoel, en zijn zich er niet van bewust dat onze dagen samen geteld zijn. Ik benijd ze die onwetendheid. Ik mis ze nu al. De rusteloosheid vreet aan me.
Vaak vrees ik over te komen als een opdringerige Jehovagetuige, die met haar voet tussen de deur maar van geen wijken weet. Ik vind het steeds vervelender, steeds moeilijker ook, het onderwerp aan te snijden