Passages 1

5 mei 2011
3 minuten leestijd
1K gelezen

Kan ze heimwee hebben naar een land waar ze nooit heeft gewoond? Verlangen naar een leven dat nooit het hare is geweest? Chagrijnig dipt ze haar wijsvinger in het minipotje oogcrème en probeert vergeefs het hardnekkige rimpeltje boven haar linkeroog weer glad in het lid te strijken. De spiegel keert zich steeds vaker tegen haar.

Eerst was er het haartje dat uit het grappige schoonheidsvlekje op haar jukbeen begon te groeien. Toen, en ze zweert dat het in een nacht gebeurde, veranderde de zachte welving van haar hals in een heuse onderkin. De ene dag was ze nog een fris en jong ding, de volgende onherroepelijk een vrouw van zekere leeftijd. Oogleden waarop ze steeds minder make-up kwijt kan. De vroeger zo dikke, lange zwarte wimpers krijgen zelfs met de duurste mascara nog maar een fractie van hun verleidelijke allure terug. Op haar kin heeft het ene baardstoppeltje gezelschap gekregen van een tweede. En verbeeldt ze het zich, of wordt het zachte laagje dons op haar bovenlip steeds donkerder en prominenter? De uitspraak dat het leven pas bij veertig begint, moet wel verzonnen zijn door een man. Het type dat met de jaren zijn rimpels, grijze haren en aantrekkelijkheid ziet groeien, en niet zoals zij iedere ochtend met pincetten, camouflagestiften en dure smeerseltjes in de weer moet voor ze zich aan de wereld – herstel, aan mannen! – durft te vertonen.

Met de tandenborstel in haar mond huppelt ze ongeduldig van het ene op het andere been. Hoe zit dat nou met dat land? Is het de liefde voor de vreemde taal die het weemoedige verlangen juist daar thuis te horen oproept? Is het dom jeugdsentiment, aangewakkerd door het oude hitje dat ze pas op de radio hoorde en waardoor ze op Facebook.com naar haar uit het oog verloren Duitse vakantieliefdes ging zoeken? Van de paardrijinstructeur herinnert ze zich alleen de voornaam. De jongen die ze in Frankrijk ontmoette, is vervaagd en naamloos in haar herinneringen ten onder gegaan. Aan hem kleven alleen nog een broeierig, verliefd sfeertje en zompige kussen op een afgedreven surfplank in het riet. De allereerste, en de belangrijkste, de zoon van een bevriende familie waarmee ze veel vakanties doorbracht, is niet terug te vinden op het internet. En ach, wat zou het ook. Ze kan dromen, denken, lezen, schrijven en vloeken in het Duits. Misschien moet ze eens een woningruil Amsterdam – Berlijn proberen deze zomer. Of toch Barcelona of Parijs?

Ze raapt de paarse handdoek van de grond. Graait ook de twee ongebruikte zeeblauwe van het rek en stopt ze in de wasmachine. Haar woningbouwbadkamer lijkt op die van haar overleden lief. Naar zijn voorbeeld heeft ze droger en wasmachine gestapeld. Nu baalt ze daar een beetje van. Bij iedere was die ze draait, hoort ze weer zijn overdreven gejubel over Robijntje. Dringt de geur van zijn favoriete wasverzachter waarvan al zijn kleding, zijn hele huis vergeven was, zich op. Een tijdlang was het een afrodisiacum, begroef ze telkens haar neus in het warme holletje van zijn oksel omdat het wonderlijke mengsel van zijn stoere zweet met het lieflijke wasparfum haar opwond. Na zijn dood heeft ze maandenlang steeds verschillende doseringen en combinaties met andere waspoeders geprobeerd. Daarvoor fietste ze allerlei supermarkten af, opende er stiekem de grote blauwe flessen voor een sneak presmell, maar wat ze ook probeerde, nooit rook haar was zoals hij.

Na al die jaren is ze het recht om openlijk te treuren of te missen allang kwijtgeraakt. Niet dat ze daar nog veel behoefte aan heeft. Als ze probeert over haar verlies te praten, klinken haar woorden al snel pathetisch, wordt haar liefde banaal, haar verdriet absurd. Iedereen mist, iedereen verlangt – en allemaal minstens zo erg, of zelfs beter en mooier dan zij. Ze gruwt ervan dat haar gevoelens, haar verhaal, de dingen die uniek zijn en haar boven de rest doen uitstijgen tot gemeengoed, tot dertien in dozijn worden gemaakt.

Wrevelig verwisselt ze de stekkers. In haar hoofd betoogt hij op belerende toon het belang van degelijke apparatuur en van een aparte stroomgroep. Zijn bulderende schaterlach dat ze anders zomaar als gebraden kippetjes wakker kunnen worden, vult de kleine ruimte. Die keer aan de Lindenstraat, lachte ze mee. Niet omdat het zo grappig was, maar omdat het haar onmogelijk was niet te lachen als hij het deed. Nu drukt ze de startknop in, luistert hoe de echo van haar woedende, stille schreeuw tegen de tegels weerkaatst tot de buik van de wasmachine zich luidkeels met water vult en haar overstemt. “Hoe kon uitgerekend jij je nou door een koelkast laten elektrocuteren, stomme lul!” Bijna zeven jaar nu, en haar herinneringen vervagen maar niet.

Volgend artikel

Passages 2