Liefde als meervoudsvorm

7 juli 2008
4 minuten leestijd
499 gelezen

Het daglicht kleurt de lucht langzaam in. Ik wandel een gracht af, sla dan ineens linksaf, waar ik rechts zou moeten gaan. Het komt door de man die me probeerde te zoenen, dat ik nu de verkeerde kant op loop. De nachtzoen zag ik aankomen maar van de mond die ineens op mijn lippen bleef plakken, schrok ik me wild. Snel trok ik mijn hoofd terug. “Met mij moet je het rustig aan doen”, wees ik hem geruststellend maar oneerlijk terecht op zijn onlangs gestarte versierpogingen. “Wat moedig”, dacht ik erbij en verlangde intens naar het eiland.

Het eiland waar ik zoveel wilde schrijven, zoveel wilde doen, maar waar ik uiteindelijk mijn meeste dagen in dromerige ledigheid heb doorgebracht. Zo los, zo vrij. Zo helemaal op mijn gemak en gelukkig met alleen maar ik. Nu ik weet wie ik ben, slenter ik gelukzalig door mijn leven. Iedere dag begint op het nulpunt van het bestaan. Waar alles begint, eindigt en opnieuw begint.

Appel
Het gebeurde ergens halverwege mijn vakantie. Ik deed boodschappen in de supermarkt in Midsland. Bij de versafdeling nam ik een hap van een appel om te bepalen of ik er eentje of een hele kilo zou kopen, en plotseling was alle twijfel verdwenen. Natuurlijk hoort hij bij mij. De filosoof hoort net zo bij mij als woestaantrekkelijke man of de piraat. Dat is geen projectie, geen geforceerd en obsessief ingekleurd concept van mijn psyche. Het is liefde, en dat is het altijd geweest. Ik houd van de filosoof. En van Woest. En van de piraat. Ze horen bij mij omdat we ooit, en ik weet niet hoe, en dat doet er ook niet toe, uit dezelfde energetische materie zijn voortgekomen. Bij de kassa laat ik het klokhuis zien en reken een appel af. De caissiere lacht hartelijk, maar ik denk dat ze me stiekem getikt vindt. Ik maal er niet om. Ik hoef niets meer te bewijzen. Ik hoef alleen nog maar te zijn.

Moed
Ik negeer de junks die ik onderweg naar de Nieuwmarkt tegenkom. Ik ben duidelijk op een missie. Ik ga het hem vertellen. Dat was ik niet van plan maar nu mijn voeten als uit zichzelf de weg naar hem zoeken, laat ik het maar gebeuren. De mislukte kus heeft me gealarmeerd. Ik zag de kwetsbaarheid in die donkere ogen. Hoe hij urenlang mijn reacties op zijn glimlachjes en onze korte gesprekjes had gepeild, daaruit stukje bij beetje voldoende lef bijeensprokkelde. Het was nu of nooit voor hem. Misschien daardoor nu ook voor mij. Al heb ik geen moed meer nodig om naar de filosoof te gaan. Ik ben niet langer bang tegenover hem te staan en hem te vertellen wat ik voel. Hij kan me niet afwijzen nu er niets meer is dat ik wil, nodig heb of verwacht.

Piraat
De zee kietelt mijn voeten. De zon is heet, schetst me in zigeunerbruin. De wind brengt me flarden van het rumoer van het Groene Strand. Nu en dan spiegel ik mezelf in de cameralens van mijn mobiele telefoon en constateer tevreden dat mijn mondhoeken weer omhoog zijn gaan groeien; ze maken dat ik er net zo zacht en benaderbaar uitzie als ik me voel. Ik vraag me af hoeveel het er zijn. Hoeveel mensen bij mij horen. Ben ik uit hen voortgekomen of zij uit mij? Ik probeer een kommetje te maken van mijn voeten en zeewater te scheppen. Ik ken er nu vier. Vijf als ik mijn dode Mars meereken. Ze zijn allemaal anders. Qua uiterlijk maar vooral qua karakter, gewoonten, gedrag. Ze lijken niet op elkaar. En toch heb ik ze in de loop der jaren vrijwel onmiddellijk herkend. Hoe eigenlijk? De lichtende stip waar Coehlo het in zijn laatste roman over heeft, heb ik nooit gezien. Maar wat dan wel?
De piraat heb ik zelfs nog niet ontmoet. Ik ken alleen zijn foto. Hij is mijn vent, daar bestaat geen twijfel over. Ik weet hoe hij lacht, hoe hij praat, hoe hij zich soms een beetje schaamt voor het accent waar ik zo dol op ben. Ik weet welke grapjes hij maakt, hoe hij me schatje en liefje in langgerekte tonen zal noemen. Ik weet hoe hij kust, ruikt en beweegt. Ik weet hoe zijn lichaam voelt, en hoe intens we vrijen. Ik vertel nog aan niemand dat hij bij mij hoort. Ze ontdekken het nog wel. De wereld is niet klaar voor dit soort weten.

Liefdesverklaring
Voor het huis van de filosoof blijf ik staan. Ik heb mijn ochtendwandeling afgemaakt als was het een bedevaart. Op de Dam heb ik al besloten, dat ik het niet ga doen. Ik ga hem niet wakker maken, hem niet onverwacht confronteren en uit zijn comfortabele veiligheidszone shockeren. Hij zou niet begrijpen waarom ik hier sta met niets dan de boodschap dat ik van hem houd en me daarna weer omdraai en naar huis ga. Mijn al weken durende, zachte jubelende blijdschap dat ik zoveel voor hem voel en helemaal niets van hem nodig heb, zal hem in eerste instantie eerder boos dan verheugd stemmen.
Ik steek over en ga op een dikke, bruine fietspaal aan het grachtje zitten. De zon is nu helemaal opgekomen, glinstert nog wat breekbaar in het water. Het huis aan de overkant is leeg, bedenk ik. Het voelt niet alsof hij daar ligt te slapen. Het doet er niet toe. Voor het eerst in al die jaren ben ik hier om de juiste reden, klopt het dat ik hier zit. Toch wik en weeg ik. Hoe belangrijk is het dat hij het weet? En voor wie? Ik gniffel om mezelf. Zie mij hier nu een gewetenszaak maken van een liefdesverklaring. Natuurlijk moet hij het weten. Juist hij. Ik verstuur een smsje, bestel dan een taxi op zijn adres. We komen elkaar wel weer tegen, en als hij het dan wil horen, zal ik het hem zeggen. Zoals ik het aan mijn woestaantrekkelijke man vertel. En straks aan mijn piraat.

Meest gelezen

DigiGigi
Vorig artikel

Bescheiden heiligdom

DigiGigi
Volgend artikel

Liefde is geen werkwoord