Zo subliem niet

28 april 2008
7 minuten leestijd
361 gelezen

“He, jammer voor je. Ik had het gehoopt. Je klonk zo vrolijk in de war. Licht en vrolijk.” Woestaantrekkelijke man knipoogt naar me. Ik stuur een virtuele glimlach terug. Mijn minnaar is oprecht teleurgesteld dat ik mijn opdringerige vlinders voor een andere man hun vrijheid al heb teruggegeven. Op het schoolbord in mijn hoofd snerpt een krijtje in koeienletters de formule onbaatzuchtig+liefde=ontroering op. Verzot op een krul van de juf, sturen mijn plotseling wijdgesperde neusgaten vastberaden een ademteug van de juiste emotie naar mijn buik. Maar het liefdevol navelzacht wordt stampvoetend aan de kant gebonjourd door boosgraaiend heimwee naar de onwillige filosoof. Verduveld, hoe is mijn leven zo teder, zo donzig, zo vollief geworden? Zo tergend, zo hemelschreiend saai? De filosoof werd aangetrokken door de potentie van mij. Met wie ik was, kon hij niet uit de voeten. Dol werd ik ervan, dat hij me bleef voorhouden dat ik niet was, wie ik verkondigde te zijn. Flarden van scenes. Naast elkaar op een bank in de spirituele disco. Ik vertel enthousiast over mijn schrijven en nog erg vage toekomstplannen. Hij noemt me arrogant omdat ik mezelf als schrijver betitel maar nog niets heb gepubliceerd dat er toe doet. Ik ben verbaasd en gepikeerd, want hoe kan ik nu iets anders dan een schrijver zijn? Een paar uur later vrijen we voor de eerste keer. Een week of twee, drie later. Het bed nog tegen de oude, inmiddels gesloopte schouw. Ik verontwaardigd naakt erop gedrapeerd. Half liggend, half zittend, beschaamd wegkijkend van zijn aanstaltmakende vertrek. Mijn kreet dat hij mij wat tijd moet gunnen. Zijn laatdunkende blik, een vermoeid schouderophalen. Zijn neus die altijd wat puntiger leek te worden als hij geirriteerd raakte, en het niet wilde laten merken. We hadden natuurlijk beide gelijk; hij dat ik het nog niet kon en niet was, en ik dat het met wat tijd helemaal goed zou komen.
Drie jaar later zijn de herinneringen aan hem getransformeerd tot mijn archetypische achilleshiel, die ik gebruik als graadmeter en referentiekader op kruispunten, en heb ik mezelf en mijn leven gesublimeerd tot een niveau waar ik van begin te gruwen. Ik verveel me! Ik verveel me zo dat ik al blij ben als ik mezelf eens betrap op een chagrijnige bui, vrijwel altijd veroorzaakt doordat ik vergat te eten. Soms stel ik het nuttigen van een stuk fruit of een boterham dan nog wat langer uit, gewoon om even aan die maar voortkabbelende ondertoon van rustige goedgeluimdheid te ontsnappen. Ik heb het onherbergzame en door onkruid overwoekerde landschap van mijn psyche bedwongen. Nu zit ik naast de ploeg en kijk naar een lap geegaliseerde, losgewoelde, zorgvuldig bemeste en vruchtbare grond, en vraag me af wat ik hier in vredesnaam ga verbouwen. Hier en daar kom ik nog een aan de schijfkouter ontsnapte kluit tegen, die ik verheugd opraap en tussen mijn vingers verpulver terwijl ik probeer een antwoord te vinden op de vraag: wat nu?
Wat ga ik doen, nu er niets meer is dat me werkelijk uit mijn evenwicht brengt? Wat ik ga ik doen, nu ik bijna iedere emotie, ieder gevoel herken al voor dat die zich uit? En ik die niet alleen terug kan brengen tot de juiste proporties maar ook aan het meest wenselijke gedrag kan koppelen? En zelfs als het wel nieuw en verrassend is, zoals onlangs die verliefdheid, maak ik een gecontroleerde en weloverwogen keuze: ga ik me hier lekker in onderdompelen, het uitspinnen zolang ik kan en er heerlijk over schrijven? Of trek ik de archiefkast met zelfkennis direct open en voeg ik een kwart A4tje in Jungiaanse turbotaal toe aan het bijna afgeronde dossier bindings-en verlatingsangst? “Is niet meer afhankelijk van anderen. Kiest uit oud patroon element onbereikbaarheid. Combineert dat met positieve keuze voor compatibiliteit en gelijkwaardig gedrag- en denkniveau. Wil zichzelf hiermee bewijzen dat angst voor afwijzing echt getackeld is. Herkent de overbodigheid daarvan maar verlangen naar bekende prikkels van het conflict overheerst. Herdefinieert grootsheid van eerdere liefdes en voegt vlinderachtige verliefdheid toe aan eenvoudig toepasbare gereedschappen. Bla. Bla. Bla. Enzovoort. Enzovoort. Enzovoort.”
Als ik terugkijk, dan vraag ik me af hoe ik het klaar heb gekregen om in nauwelijks tien jaar mezelf van de opstandige, impulsieve, bij het minste of geringste conflicterende en herrie trappende Gigibibistuiterheks bij te schaven en te slijpen tot dit creatuur, dat eigenlijk alleen op papier nog ingewikkeld en lastig doet maar in de praktijk van alledag nauwelijks uit haar humeur te krijgen is, en eigenlijk altijd voor rede vatbaar. Dat is al een hele tijd mijn geheimpje, dat ik alleen maar met mijn prachtige, woestaantrekkelijke man heb gedeeld. In tekst kan ik het conflict nog wel zoeken, tuurlijk, schrijven is wat doe. Maar in het echie, ach, verstopt voor de buitenwereld, zit in mij al een tijd een soort van interne psycholoog, die alles overkoepelend beziet en overal richting en sturing aan geeft. Een alleswetende stem vol grapjes en gebbetjes die me doodleuk vertelt, dat het stukje opstandigheid dat ik voel, daar en daar zijn oorsprong vindt. En dat ik het beste maar even iets anders kan gaan doen, mezelf wat tijd en afleiding moet gunnen en dan die emotie maar eens weer op moet pakken en in alle rust bekijken. Waar dan na de afwas, die hete douche of het half uurtje wolken kijken, meestal niet meer van terug te vinden dan een spottende glimlach tegen mijn spiegelbeeld.
De afhandeling van mijn onbeantwoorde verliefdheid, was er een uit het boekje. Een paar vriendelijke, begripvolle e-mails over en weer, waarin geen onvertogen woord viel. Zijn afwijzing las ik zonder dat het me kwetste, en zelfs mijn vrolijke en lichte stemming hield tot twee dagen daarna nog aan. Maar uit mijn handen vallen, liet ik niets meer. Bij de eerstvolgende ontmoeting begroetten we elkaar als de vrienden die we onderweg zijn te worden. We maakten er grapjes over, kletsen wat, dronken wat en wel, dat was dan dat. Allemaal voorbeeldig beschaafd en uiterst volwassen. Maar halleluja, wat ook een duffe manier om hartszaken af te wikkelen.
Dus hier zit ik nu, mijmerend over de ongedurigheid die ik al een paar weken ervaar. Ik luister naar het krakeel van de merels en de vinkjes, naar de jubelende lijster die wat verderop het einde van de dag bezingt. In de dakgoot gaat het getik van opgewonden vogelvoetjes gepaard met het roze gekleurde gebazel van twee elkaar beminnende Vlaamse gaaien. Ik leg mezelf uit dat ik gewoon nog wat moet wennen aan deze innerlijke rust, zo zonder de spanningsboog van het dagelijkse potje psychologisch schaduwboksen.
Boven mij schuiven wolken in ontelbaar veel verschillende nuances wit en grijs, nu en dan overhellend naar blauw, statig voorbij, raken elkaar, versmelten, drijven weer uiteen. Meeuwen bewaken – op gepaste afstand van elkaar – als poortwachters het luchtruim, een scherpe, geconcentreerde bevalligheid tekent hun langzame wiekslag. Koppeltjes vogels recreëren samen, een hongerige zwaluw maakt een duikvlucht naar een van de grote, dansende zwermen vol pasgeboren muggen boven de vijver. Alles wat ik moet weten, alles wat er te leren valt, is rond mij te zien, te voelen, te proeven, te ruiken, te ervaren, te beleven. Eerder heeft me dat ontroerd. Euforisch gemaakt. Getroost. Ontspannen. Nu doet het me niets. Ik zie. Ik observeer. Ik ben.
Ik ben geworden wie ik indertijd tegen de onwillige filosoof verkondigde te zijn. En dat is goed. Ik doe het goed. En ik heb het fijn. Ik heb een heerlijk leven. Ik heb alles wat ik me kan wensen, en meer, zo heel veel meer dan dat. Maar nu ze verdwenen is, mis ik die gekke vrouw die midden in de nacht zijn huis durfde te enteren en, belust op schaterend blij van elkaar wordende seks, hupsakee haar kleren uittrok, zonder zich iets aan te trekken van de dame die al naakt op zijn bank lag. Ik mis het impulsieve mens dat rustig drie, of vijf, of tien SMS-uitnodigingen op een dag stuurde omdat ze de eerdere echt allang weer vergeten was. Die vrouw waarmee je gierend van het lachen hand in hand over de wallen kon huppelen, tot diep in de nacht obscure kroegen kon bezoeken en zichtbaar voor ieder passerend bootje op een zogenaamd onbewoond eiland in het volle zicht van de wijk, de hele middag kon vrijen. Ik mis het wild, het ontembaar, de gekte in mij. En terwijl ik door mijn keurig afgezette, zaaiklare veld wandel, vraag ik me af, had Nietzsche wel gelijk? Draait het om worden wie je bent, of misschien toch om worden wie je wilt zijn?

DigiGigi
Vorig artikel

Sleur, kleur & kriebels

DigiGigi
Volgend artikel

Meer bij mij