Het is midden in de nacht. Ik slaap nog niet maar helemaal wakker ben ik ook niet. De kamer die ik in de loop der maanden goed heb leren kennen, is donker. Een straal licht valt vanuit de gang en de halfgeopende deur de slaapkamer binnen. Ik kan zijn gezicht vaag onderscheiden als hij zich opricht en vraagt wat er is. Ik weet het niet. Het is niet warm. Het open raam zorgt voor een koel briesje maar ik ben aan het zweten.
Niet een paar druppeltjes. Vanuit iedere porie in mijn lijf lijken kleine riviertjes van vocht mijn lichaam te ontsnappen. Ik haal mijn handen over mijn borsten en buik. Kletsnat. Mijn haren zijn al snel doorweekt en het voelt alsof er alleen maar meer vocht vrijkomt. Langzaam raak ik in paniek. Het beddengoed onder mij is niet langer klam maar nat.
Even kon ik nog alsof van een afstandje naar mezelf kijken en me verbaasd afvragen wat er aan de hand was. Een analyse maken. Nee, ik had het niet warm. Of benauwd. Mijn lichaam lijkt normaal te functioneren verder. Ik voel me niet ziek. Het voelt alsof dit niet van mij is. Op hetzelfde moment als ik dat denk schiet haar naam door mijn hoofd. En zodra als ik dat denk, ruik ik het. Die weeige, wat zoete en toch zo penetrante geur. De geur die allerlei alarmbelletjes laat afgaan en zelfs zonder het ooit eerder te hebben geroken, weet je wat het is.
Lijkenlucht. Ik moet me tot het uiterste inspannen om niet de paniek de overhand te laten krijgen. Ik voel een haast onbedwingbare neiging om overeind te springen en weg te rennen. ‘ Inzicht in de dood leidt naar de magie.’ Ik hoor die woorden niet, ik voel ze diep van binnen. Ik kruip dicht tegen hem aan, erken zijn oudere, veel wijzere geest. Ik mompel dat ik haar ruik. Ice Tease stelt me gerust. Er is hier niets. Niets om bang voor te zijn.
Net zo plotseling als het begon, houdt het op. Met een handdoek deppen we mijn lichaam en wat droog is, wordt niet meer nat. Ik ga op een handdoek liggen. Ik zou het beddengoed willen vervangen, maar in plaats daarvan sluit ik mijn ogen en aanvaard de warmte van zijn armen die een veilige schuilplaats bieden.
Mijn gedachten vliegen alle kanten op. Zweven over landschappen. Zien dingen die ik eigenlijk niet zou willen zien. Zijn stem blijft me geruststellend toespreken. Er is hier niets. ‘Nee, niets wat hij kan zien’, denk ik berustend.
Ik draai me om, kruip in lepeltjes-houding tegen hem aan. Mijn oog valt op de wekker, voordat ik mijn ogen dicht doe en me overgeef aan de slaap en de geheimen van de nacht. Het is 3 uur, zaterdagochtend.